Als ik haar aankijk zie ik het verdriet. Soms reageert ze
niet en dan weer te uitbundig. Af en toe kijkt ze blij en lijkt alles weer
normaal. Ik zou haar zo graag helpen, haar verdriet verlichten. Haar hoofd
leegmaken. De pijn en het verdriet eruit halen om ruimte te geven om mooie
herinneringen te maken. Maar alles wat ik kan doen is haar aandacht geven. En
er zijn voor als ze ooit wel wil praten.
Beide staan me na. Beide heb ik lief. Hun verdriet doet
me pijn, maar helpen kan ik ze niet. Ik kan er voor ze zijn. Ik kan van ze
houden. Ik kan ze vertellen dat achter de wolken de zon nog altijd voor ze schijnt
en enkel wacht tot ze haar stralen weer op hun gezichten kan weerspiegelen. Ik
kan ze aandacht geven of juist wat meer tijd alleen. Ik hoop dat ik het juiste
doe.
Als ik hem aankijk zie ik de twijfel. We lopen en praten.
En met elke voetstap die ik zet, ordenen mijn gedachten. Mijn hakken tikken op
het beton van het pad. De frisse maar toch zwoele lucht is als balsem voor mijn
longen. Af en toe kijk ik op zij. Zijn gedachten dwalen af en toe weg. De
afgelopen week heeft hij niet geschreven. Dat is jammer want hij kan prachtig
schrijven. Ik lees zijn verhalen graag. Maar deze week was het stil. Geen
inspiratie zegt hij. Schrijven kun je niet dwingen, dat weet ik. Ik haal adem
want ik weet dat het terug gaat komen. Maar nu is het stil. Maar met elke stap
lijkt het als of hij een heel klein beetje opgeruimder kijkt. Soms zie ik een
vonkje in zijn ogen. We lopen verder en praten verder. We lachen en houden
elkaar vast. Ik sla mijn armen om hem heen en ik hoop dat zijn hoofd wat leger
is.
Ze ontwijkt me. Als ik vraag wat er is zegt ze dat er
niets is, maar haar stem verraad haar. Ik besluit haar te laten. Voor nu even
te laten. Later op de avond als ze bij me zit, komen als vanzelf de tranen.
Verteld ze haar gevoel, haar twijfel, haar angst, haar onzekerheid. Dan sla ik mijn
armen om haar heen en leunt ze tegen mij aan. Ik kan haar troosten,
geruststellen maar vooral luisteren. En tegelijk kan ik niets. Eigenlijk wist
ik al wat er was. Ik voelde het. Te laat? Zij leek altijd zo zorgeloos van het
leven te genieten. Waarom zag ik het niet eerder. Waarom was ik zo blind of
stopte ik het weg. Of kon het niet eerder? Ik voel me machteloos, ik wil en
wilde haar zo graag beschermen.
De volgende dag lees ik zijn verhaal. Een klein dal is
overwonnen, even loopt hij op het rechte pad. Een recht pad dat misschien wel
iets naar boven loopt. Maar er zullen nog meer dalen komen voor we weer bij de
berg zijn die ons naar boven kan brengen. Dan zie ik haar lachen en hoor haar
plannen maken. Ook daar is een klein dal overwonnen. Maar wat als ze niet kan
praten met hem, als hij het niet ziet. Hoe kan ik haar dan door de volgende
dalen heen helpen. Ben ik sterk genoeg om haar te kunnen helpen bij haar tocht
naar de berg. De berg die haar ooit naar boven zal laten gaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten