Elk jaar schrijft ze een gedicht
voor hem. Haar kind, haar zoon, haar verdwenen kind. “Het slijt nooit, de pijn,
het verdriet en het gemis. Ook al heb ik nu een dochter en nog een zoon” zegt
ze. Achtendertig jaar is het nu geleden, maar ze denk nog dagelijks aan hem. Aan
haar zoon die maar zo kort geleefd heeft, die ze maar zo heel even kon zien.
Acht maanden zwanger was ze toen
de vliezen braken. Dat dat niet goed was, wist ze natuurlijk wel. Eenmaal in
het ziekenhuis was het wachten. Gek genoeg was haar man gebeld maar wist zij
van niets. Ineens kwamen ze met zijn allen aan haar bed. Onvoorbereid wat er
ging komen, werd haar verteld dat ze nu moest bevallen. Ze was nog zo jong. Heel
even had ze haar kindje daarna op haar borst, heel even kon ze hem zien,
voelen. Daarna werd hij naar de couveuse gebracht. Nog één keer werd ze die dag
met bed en al naar haar zoon gebracht, maar kijken moest ze van achter het
glas. Aanraken kon ze hem niet. Hoe hard voelt het dan om terug te gaan naar de
zaal waar 15 andere moeders hun baby in een bedje aan het voeteneinde hebben
staan.
De volgende ochtend kwam een coassistent
haar halen. Niet op de zaal of in een kamertje maar in de badkamer probeert hij
al stamelend te vertellen dat haar zoon is overleden. Ze kon het niet, ze kon
niet meer terug naar de zaal gaan. Terug naar zoveel gelukkige moeders met
baby’s. Ze wilde weg, weg van daar. Haar man wist het al, hem hadden ze
blijkbaar die nacht ook al verteld dat het niet goed ging. Maar haar niet.
Amper één dag na de bevalling ging ze naar huis. Nu heel gewoon maar niet in
die tijd, toen was je kraamvrouw en mocht je niets. Haar spullen haalde haar
man van de kamer. Aan afscheid laten nemen, haar kindje nog even kunnen zien of
aanraken, daar dacht niemand aan. Thuis, vijf hoog in een flat, wachtte geen
hulp. Daar moesten ze het samen maar redden.
Nog ziet ze de kamer waarin de
mensen die haar na staan zitten en beslissen over haar kind. Over waar het
begraven zou moeten worden. En dat was niet eenvoudig. Verzekerd was je daar
niet voor in die tijd. Een anoniem graf moest het dus worden. De zo misplaatste
opmerking van haar broer: “begraaf het maar hier onder de flat” galmt nog
steeds na in haar oren. Een begraafplaats mocht niet omdat een ander familielid
daar steeds langs zou rijden. Maar niemand dacht aan haar verdriet. Het
verdriet om haar zoon die zij al die maanden gedragen had. Ook bij de
begrafenis was ze niet. Ze was kraamvrouw dus kon dat niet. Nooit heeft ze
geweten waar het grafje was.
Er was niets. Geen baby, geen
foto, geen geboortecertificaat, niets. Alsof het niet bestond. Alsof ze het
verzonnen had. Hoe kon ze het bewijzen. Ze wilde zo graag een tastbaar bewijs
dat haar zoon er geweest was. Jaren later besluit ze alsnog om dat bewijs naar
boven te halen. En dat lukt haar. Haar wil is dan zo sterk. Ze laat mij het
geboortecertificaat zien. In het rapport van de arts die nu het dossier
behandelde staat dat als het niet in 1974 was geweest maar nu, haar zoon nog
geleefd zou hebben. Het voegt niets toe. Wat kun je er mee. Het maakt het gemis
niet minder.
Ze wil het zo graag een plekje
geven maar nu na het overlijden van haar man, de vader van haar kind, lijkt het
gemis nog sterker. Ze had hem zo graag zien opgroeien. Haar man laten zien
hoeveel hij op hem zou lijken. Maar dat is haar niet gegund. Inmiddels heeft ze
nog twee kinderen en zelfs kleinkinderen. Haar kleinzoon is vernoemd naar haar
zoon. Mooi maar ook moeilijk vindt ze dat. De datum komt weer langzaam in
zicht. De dagen worden zwaarder. Dit jaar valt de datum weer op zaterdag en
zondag, precies zo als toen. Haar gedicht is klaar. Ze telt de dagen. Ze telt
tot ze weer voorbij zijn. De geboorte en de sterfdag van haar verdwenen kind.
En even ben ik dan weer blij…… tot jij weer in het niets
verdwijnt!!!!
Zo stil......
BeantwoordenVerwijderenhttp://www.youtube.com/watch?v=HU3pvV7vEi4