Niet hier, niet waar ik woon. Eigenlijk helemaal niet. Alleen
maar in films. En onze Andre natuurlijk maar die valt onder een andere
categorie. Ruimte wezens bestaan niet. Toch? En dingen als vliegende schotels
en zo al helemaal niet. Hooguit in Almere. Toen de kinderen nog heel klein
waren maar wel groot genoeg voor science fiction liet ik ze geloven dat het
gebouw net naast de snelweg in Almere een ruimteschip was. Soms zag ik dan
ruimtewezens en riep ik: ‘bukken.’ Braaf bukte ze dan. Heel lang heeft dat
natuurlijk niet geduurd.
Het felle licht verzacht. Ademloos kijk ik door het
keukenraam naar het veld tegenover mijn huis. Een vreemd soort van voertuig
staat geparkeerd op dat veld. Er knippert van alles maar het felle licht is
uit. Dan schakelen een voor een ook de knipperende lichtjes uit en gaat er een
soort van deur open. Langzaam, zoekend om zich heen kijkend, komen er wezens
uit. Door de afstand maar ook door de
pakken die ze dragen, kan ik niet zien of het mannen of vrouwen zijn. Ze
zijn met vijf. Tenminste, vijf die naar buiten komen. Ze hebben wel iets weg
van Andre tijdens zijn laatste ruimtereis. Behalve dan dat er geen rood wit
blauwe vlag op hun arm prijkt en dat de pakken niet wit zijn maar een soort van
zilvergrijs.
Een van de mannen ….
Ja ik neem voor alle gemak maar gewoon een aan dat het mannen zijn en
anders stel ik later de diagnose gewoon bij, tenslotte kon dat bij Johannes uh
Johanna de bultrug ook. Goed, een van de mannen dus grijpt naar zijn “glazen
bol” op zijn hoofd en lijkt een beweging te maken om het ding af te zetten. De
andere raken bijna in paniek en gebaren wild met hun handen. Dan ziet een van
hen mij achter het raam staan. Nieuwsgierig staart hij mij vanaf een afstand
aan. Als aan de grond genageld sta ik daar en staar terug. Niet wetend wat ik
doen moet.
Dan kijken ze elkaar aan en na een subtiel knikje lopen
ze richting van mij en mijn huis. Aan de rand van de weg blijven ze staan en
kijken naar elkaar. Dan komt er eentje verder, zoveel verder tot hij recht voor
me staat en even met zijn neus tegen de ruit drukt. Dan wenkt hij mij. Zijn
ogen kijken me vriendelijk aan. “Kom” lijkt zijn mond te zeggen. En als in een
trance loop ik zonder er bij na te denken naar buiten. De dapperste van het
stel, misschien wel de leider, kijkt mij doordringend aan. Dan raakt hij me
voorzichtig aan. Zijn hand op mijn schouder. Dan maakt hij een vragend gebaar
of ze de helmen af kunnen zetten. Ik knik en pas als ze allemaal hun handen op
het ding op hun hoofd leggen, overvalt de paniek mij. Misschien kunnen zij wel
helemaal niet zonder zuurstof of leven ze helemaal niet van zuurstof.
Een paar uur later loop ik terug naar huis. Gelukkig hoef
ik niet ver. Ik weet even niet of het van vermoeidheid is of van de drankjes
die ze veelvuldig voor me bleven inschenken. Gefeest hebben we en niet te
zuinig ook. Het enige was de taalbarrière. Het klonk bekend maar ik kon er
weinig van maken. Als ik na een paar uur slaap de hond ga uitlaten kijk ik naar
de plek waar gisteren het soort van ruimteschip stond. Dan opeens valt mijn oog
op een paar slierten op de grond. Rood, blauw en geel gekleurd. Ik ken die
slierten. Serpentines. Heel wat rolletjes heb ik in mijn jeugd uitgeblazen. Als
ik weer binnen ben zet ik de radio aan. Siep vult de keuken met ‘een nije dei’ en
ineens valt het kwartje en is mijn hoofd helder. Mijn ruimtewezens komen niet
zo heel ver hier vandaan uit het ‘land’ net onder de Waddeneilanden. En wat ze
kwamen doen? Ze waren op zoek naar een gids om ze een paar weken te laat het
gevoel van carnaval bij te brengen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten