maandag 20 mei 2013

Twee kaarjes

Vandaag branden er twee kaarsjes. Als ik de glazen potjes pak en de kaarsjes er in zet, zie ik dat het ene potje net iets groter is dan het andere. Ik pakte ze niet bewust maar realiseer me hoe symbolisch ze daar staan. Even moet ik slikken en ben ik dankbaar dat mijn kids in huis zijn. Ik zeur niet over dat mijn dochter nog in pyjama op de bank hangt en ook mijn zoon die te lang in bad blijft liggen, laat ik met rust.

Als ik naar boven loop om achter mijn bureau te kruipen, steek ik nog een kaarsje aan. Voor haar. Ze zal het nodig hebben. Alle steun die ze nu krijgt, alle gedachten die naar haar uit gaan. Ze zal het zo hard nodig hebben. Ze zullen haar steunen en helpen. Maar in de kern is en blijft ze alleen. Niemand kan echt haar verdriet voelen, ook al hebben we zelf verloren. Ieder verlies is anders, niet te vergelijken, niet te bevatten.
Wijzende vingers gaan al weer rond. Het enige dat we doen kunnen, en dus doen we het massaal. Niets is zo erg dan machteloos toekijken. Niets kunnen doen. En nog erger is te bedenken of wij iets hadden kunnen doen om dit of elk ander drama te voorkomen. En dat is lastig. Daarmee kunnen we niet uit de voeten en dus kiezen we voor een andere weg; wijzen naar anderen. We wijzen naar daar waar fouten gemaakt zijn. En even vergeten we dat er daar waar die fouten gemaakt zijn, mensen werken. Mensen zoals jij en ik. Mensen die fouten maken. Want niemand van ons is perfect.
Ook zij zal zich afvragen; ‘wat had ik kunnen doen’. En ik hoop zo voor haar dat zij haar eigen handelen kan accepteren, een plekje kan geven. Zij is een moeder en moeders maken fouten. Dat weet ik als geen ander. Zo graag zou ook ik het perfect doen, maar helaas lukt het me niet. Mijn uiterste best is het beste dat ik naar boven halen kan. Maar als het om je kinderen gaat, weet je dat het eigenlijk nooit goed genoeg is. Van ze houden kunnen we. ‘Misschien ben ik te klein om jou groot te kunnen brengen’ hameren de woorden in mijn hoofd. En net als in het liedje van Guus heb ik twijfels over of ik het goed doe. ‘Alles wat ik zeker weet, is dat ik van je hou, en dat ik door het vuur zal gaan voor jou. En ik hoop dat dat genoeg is, want veel meer kan ik niet geven. Dan hele diepe liefde, alles voor jou.’
Duizenden mensen denken vandaag aan haar. Net zoals we de afgelopen twee weken dagelijks gedaan hebben. ‘Zekerheid is beter dan de angst’ maar hoe graag had zij niet vast gehouden aan dat kleine sprankje hoop. Want de hoop dat er misschien een wonder is, is beter te verdragen dan dat je kinderen er niet meer zijn. ‘Had ik maar… had ik toch maar niet…’Het is zinloos, maar zo menselijk. Zinloze gedachtes om zinloos geweld. Aangedaan aan twee kleine kinderen die nog een leven voor zich hadden. Die onbezorgd hadden moeten genieten van de zon en de regen. Die kattenkwaad hadden moeten uithalen en misschien nu ergens per ongeluk een voetbal over een hek of door een ruit hadden moeten trappen.
Die vanavond hongerig met vieze handen en een broek vol drek en groene strepen van het gras aan tafel hadden moetens schuiven, waar hun moeder gemopperd had waarom ze niet eerst even hun voetbalkleren aangedaan hadden in plaats van hun zondagse broek. Die na het eten in bad hadden moeten gaan zodat hun moeder ze vanavond schoon in bed een nachtzoen had moeten geven met een glimlach om haar mond. Gewoon omdat ze van hen houdt.
Ik kijk naar het kaarsje en in gedachten geef ik haar een knuffel. Wat je ook wel of niet gedaan hebt, meer kon je niet geven. Dan je hele diepe liefde. Ik wens je sterkte. Sterkte voor jou.

Tulpen en Rozen

Hij haalde ze altijd door elkaar, tulpen en rozen. Tegen tulpen zei hij rozen en andersom. Nog altijd als ik tulpen zie, moet ik daaraan denken. Denken aan hem, mijn vader. Misschien ben ik daarom gaandeweg wel zoveel van tulpen gaan houden. Of is het omdat ze de lente aankondigen. Dat er vrolijkheid in huis komt met tulpen.
Ik was gek op rozen. Echt mijn lievelingsbloemen. Ooit kreeg ik een prachtige bos met rode rozen, het was een huwelijksaanzoek. Een vriendje van vroeger probeerde nog even door te vragen ‘en als ik nou een grotere bos rozen koop?" Het leek me geen goed plan. Maar de rozen verwelkten. Ze schoten geen wortel en de liefde ging voorbij. En zoals dat gaat, kwam er een nieuw vriendje en de dag kwam dat ik jarig was. Het vriendje van vroeger was er ook. De mannen gaven elkaar een hand en mijn nieuwe vriendje zei simpel maar duidelijk ‘Weet dat mijn bos rozen altijd groter zal zijn’. Het was zeker 15 jaar later dat ik het vriendje van vroeger pas weer zag.
Rozen zijn heel anders dan tulpen. Ik heb ook nooit begrepen dat mijn vader het verschil niet kon zien. Ze hebben beide een speciale uitstraling, dat wel. Rozen worden al sinds duizenden jaren geteeld om hun schoonheid. In de oudheid gebeurde dat in China en Afrika, door de Grieken, Romeinen en Egyptenaren. Voor de vroege Christenen symboliseerde de roos de vijf wonden van Christus. Later werd de roos het symbool van de martelaren en werd zij een attribuut van Maria, de moeder van Christus. De kleur is bij rozen belangrijk. De rode roos staat voor ‘Ik hou van je’, voor liefde en respect. De witte roos symboliseert vertrouwen. De combinatie van wit en rood staat voor de wens om altijd samen te zijn. Roze staat voor heimelijke liefde en geel voor intieme vriendschap en verbondenheid.
Maar pas op. Als je het goed wil doen is het net zo van belang of de roos in knop staat of in volle bloei. Want staat de net geopende gele roos voor de vraag of de ontvanger nog van je houdt, in volle bloei staat het voor jaloezie of verlangen iemand terug te krijgen. Al denk ik niet dat als je morgen een boeketje met rozen krijgt van de buurvrouw je daar zoveel achter moet zoeken. En toch is de roos een teer symbool. Kwam een lieve vriend die wist dat ik van rozen hield en naast een kwekerij woonde, lief met een prachtige bos met lange rode rozen aan, keek mijn man toch ietwat ongelukkig en jaloers. De vriend bedoelde er niets anders mee dan dat hij mij graag een plezier wilde doen.
Tulpen zijn een ander verhaal. De tulp komt eigenlijk uit Turkije en werd naar het westen gehaald door een Weense ambassadeur. In 1562 deed een vracht tulpenbollen zijn intrede in Antwerpen. Later werden de bollen door Carolus Clusius geplant in het door hem geleide Hortus botanicus Leiden. De naam tulp komt van het Perzische woord Tulipan wat tulband betekent. De tulp heeft een koude nacht en een koude winter nodig om te kunnen groeien waardoor het Nederlandse klimaat perfect is.
Voor mij symboliseren tulpen de lente, nieuw leven, een nieuw begin. Bij tulpen denk ik aan Nederland, aan nieuw leven, aan het waterige zonnetje dat doorbreekt, de aankondiging naar de zomer en aan ‘dank für Blumen’ met pasen. Aan de prachtige bollenvelden die je zomaar vanaf de weg kunt bewonderen. De prachtige eindeloze strepen met verschillende kleuren. En bij de tulp denk ik voor altijd aan mijn vader.


zaterdag 18 mei 2013

Souvenir

Ik blaas een kaars uit en dan nog één. Het is 5 over half 1 in de nacht. Mijn vriendin is thuis sms’te ze mij en alles is oké. Gerustgesteld klik ik het berichtje weg en drink de laatste slok van mijn witte wijn. Gedachteloos of juist vol gedachten blaas ik dan één voor één de kaarsen uit totdat ik ‘het’ ineens zie liggen. Mijn kaarsendover.

Voorzichtig pak ik het ding op en doof de volgende kaars. Een hekel had ik aan zo’n ding vroeger. Wij hadden er een thuis. Een heel lelijke goudkleurig ding. Maar ik blies de kaarsen liever uit. De rook, die lucht, ik snoof het op om de geur in mijn geheugen te bewaren. Hij niet, hij vindt het stinken. Maar hij mag niets zeggen, want hij rookt. Meestal doet hij de kaarsen in de kamer uit voor we gaan slapen. Maar nu is hij er niet. Van hem kreeg ik de kaarsendover en even, heel even is hij nu heel dicht bij mij.
Liefdevol pak ik de zilverensteel vast en even lijkt het alsof hij hier in de kamer naast mij staat en mij vast houdt. De eerste kaars wil niet uit, pas bij de derde keer proberen lukt het. Bij de tweede kaars duw ik iets te ver en zie ik het kaarsvet aan het zilveren randje kleven. Maar dat maakt niet uit. Trots ben ik dat ik de kaars gedoofd heb zonder rook te veroorzaken. Trots kan hij op mij zijn. I did it. Zomaar, om hem een plezier te doen terwijl hij er niet eens is. ‘Dus wie doet wie een plezier?’ denk ik.
Nog even sta ik met de kaarsendover in mijn handen. Deze is mooi. Echt mooi. Maar mooi zou ik hem ook vinden als het een net zo lelijk exemplaar zou zijn als die uit mijn jeugd. Dit is een souvenir. Mijn souvenir. De zilveren kaarsendover is een souvenir, een aandenken aan onze eerste vakantie samen. Op Koninginnedag struinde hij elke tafel en elk kleedje af op zoek. Ik wist toen nog niet waarnaar, maar zijn enthousiasme was aanstekelijk. Nieuwsgierig was ik, dat zeker. Toen de markt voorbij was, in de avond, vertelde hij me wat hij gezocht had. En toen was er een dag later dat winkeltje waar ik naar binnen wilde. Zomaar om er rond te neuzen. Just for fun. Maar hij bonjourde me zonder pardon de winkel uit naar buiten en ik deed nog het gedwee ook.
In de avond kreeg ik mijn cadeau. En ook al wist ik toen inmiddels wat er in zou zitten, voelde ik de spanning en kinderlijk verlangen bij het uitpakken. En nu ligt het op mijn kast. Meestal doet hij de kaarsen uit in de avond. De kaarsen, de verwarming en de lampen uit en de deuren op slot. Maar vanavond niet. Nu is hij niet hier en probeer ik om niet per ongeluk iets over te slaan. De deuren dicht, de verwarming laag, de lampen zijn uit en de kaarsen nu ook. Hij is niet hier, niet echt. Maar in kleine dingen is hij hier, in mijn hoofd en in mijn hart. Gewoon door een simpel iets als een kaarsendover.

vrijdag 17 mei 2013

1001 gedachten


Duizend en één gedachten
Waaien door mijn hoofd
Met de wind door mijn haren

Voel ik me aangenaam verdoofd
 

Staren in de verte
Over land en over zee
Laat ik mijn gedachte waaien
Toe maar wind, pak maar
Neem mijn gedachtes maar mee

zaterdag 11 mei 2013

WC-bril onder je oksels

‘Er was niks daar hoor’ zegt ze. Ze is een jaar of zes, misschien al zeven en zit relaxed achter op de fiets van haar moeder. Haar stemmetje babbelt vrolijk verder terwijl ik gestaag richting het toiletgebouw loop. ‘Er was geen wc-papier, geen wc-bril. Je moest alles meenemen’ gaat ze serieus verder. Mijn beeldende fantasie doet zijn werk al weer en ik zie de mensen voorbijkomen; linkerhand rolletje wc-papier en onder de rechter oksel het eigen wc-brilletje geklemd.  

Ik adem diep in en geniet van het heerlijke weer terwijl ik de hoek om ga en het toiletgebouw al in het zicht heb. Hier lopen we inderdaad met wc-papier. Op de vorige camping hoefde dat niet. Maar hier is een timer zodat je weet hoelang je nog warm water hebt. Dan bedenk ik me dat als ik deze week thuis was geweest in plaats van hier op de camping, ik waarschijnlijk amper buiten was geweest. Wat een geluk dat ik mee gegaan ben. Grappig genoeg schijnt niet iedereen dat te hebben. De mensheid is in twee soorten verdeeld bedenk ik mij; zij die kamperen leuk vinden en zei die zich er groen en geel aan ergeren.
Zij die zich groen en geel ergeren kunnen zich eenvoudigweg niet voorstellen dat je naar een toiletgebouw wil lopen met het bekende rolletje wc-papier onder de arm geklemd terwijl je thuis een toilet gewoon in huis hebt, misschien wel 2 of 3 toiletten zelfs en misschien nog wel met vloerverwarming zodat je helemaal niet afkoelt in de avond of nacht. Zij kunnen zich niet voorstellen dat je op een matrasje of luchtbed gaat slapen terwijl je thuis een slaapkamer hebt net zo groot of groter dan je hele tent of caravan met voortent erbij. En compleet met box spring of waterbed natuurlijk. Zij die niet in de kampeerwieg gelegd zijn net na de geboorte haken al spontaan af bij het idee van koken op butagas in een klein pannetje met los handvat wat je meestal de hele dag kwijt bent. Om over waterhalen en douchen met muntjes nog maar niet te spreken.
Gelukkig hebben mijn ouders direct na mijn geboorte iets van een tentje over mijn wieg heen gezet waardoor ik wel in de bekende kampeerwieg gelegen heb. En we gingen toen ik nog heel klein was al met de tent op pad. Heerlijk vond ik dat. Drie weken lang buiten leven, kamperen. Hoewel dat dat dan weer niet echt kamperen mocht heten. Want het liefst namen mijn ouders alles mee. Hoge stoelen, want anders zat je maag dubbel als je moest eten. Stretchers met een dik matras, anders sliep het niet lekker. En een koelkastje, wel zo praktisch vond mijn vader die niks had met de bekende koelboxen die hun naam meestal geen eer aan doen. En mijn moeder had te tent van binnen voorzien van gordijnen, want stel dat iemand je zou kunnen zien als je je aan het omkleden was. Als de zon zou schijnen zou je wel eens een silhouet kunnen ontdekken en dat moesten we niet hebben natuurlijk. Een caravan wilde mijn vader dan weer gek genoeg niet. Want dat vond hij geen echt kamperen.

Als we in de avond de campertjes die ook bij onze groep horen een soort van windscherm gespannen hebben, en we met dikke truien en fleecedekens en glas wijn om de barbecue zitten, terwijl de zon de hemel oranje kleurt en de grappen en verhalen heen en weer gaan, voel ik me gelukkig dat ik hier met deze groep zit. En vanavond… nou dan loop ik gewoon met wc-rol in mijn ene hand, mijn toilettas onder de arm geklemd, genietend hand in hand met mijn schatje naar het toiletgebouw om mijn tanden te poetsen. Lach ik van binnen om de wc-bril van het meisje en geniet ik onderweg van een prachtige sterrenhemel.



woensdag 8 mei 2013

Mijnheer de fietsert, ben ik al bruin?

‘Je wordt al bruin’ roept hij, terwijl hij voorbij fietst in zijn fel rode windjack. ‘Ja he’ roep ik vrolijk terug terwijl ik mijn benen nog eens extra in de zon leg. Hij zwaait en lacht terug.  Ik zit languit op een tuinstoel met voetenbankje lui voor de caravan in de zon. Mijn warme trui van vanochtend heb ik verruild voor een topje en mijn spijkerbroek heeft plaats gemaakt voor een rokje waardoor mijn nog witte benen voorzichtig de eerste zonnestralen op kunnen vangen.

Het is heerlijk weer. Fietsweer vooral, want er komen heel wat fietsers voorbij over de stadswal aan het einde van het grasveld wat ik voor deze dagen bestempeld heb als ‘onze voortuin’. En allemaal hebben ze een mening over de camping. Niet een fietst er voorbij zonder een opmerking te plaatsen.
‘Is dat een camping?’ vraagt een vrouw aan haar man terwijl ze naar het veld kijkt waar zo’n twintig caravans en campers staan. Ze is niet eens blond. ‘Nee joh’ denk ik en kan het nog net bij denken houden. ‘Een camping? Hoe kom je er bij? Toevallig besloten we hier allemaal om op dit veld te gaan staan met de campers en caravans omdat er namelijk heel heel echt heel toevallig van die handige stroompaaltjes stonden en ook nog eens een toiletgebouw’. Na een opmerking of tien begint het echt komisch te worden. Je zou bijna denken dat de camping een dag daarvoor pas aangelegd is. En de fietsende menigte lijkt te denken dat ze of zacht praten of dat wij niet alleen raar op een veld staan maar ook nog eens doof zijn. En dat terwijl we niet eens in een rolstoel zitten. Want dan praten de mensen namelijk ook over je alsof je doofstom bent. Niet kunnen lopen is voor de gemiddelde mens een reden om over je heen tegen de degene achter de rolstoel te praten. En liefst wel over jou. Gewoon alsof je er niet bij zit. Hier op mijn stoel voelt het ongeveer net zo. Na een minuut of twintig bereiken de opmerkingen zonder enige toegevoegde waarden als vanzelf niet eens meer mijn oren.
Als de boom in de ‘voortuin’ er voor zorgt dat mijn benen in de schaduw komen, pak ik onhandig mijn stoel op en verhuis een paar meter naar links. Dat je ook dat niet ongemerkt kunt doen, merk ik als ik half over mijn stoel struikel en een mevrouw op de stadswal een kreet slaakt omdat ik bijna val. Het doet me in elk geval goed dat ze meeleeft en tegelijk bedenk ik dat ik dus op moet letten hoe ik zit. Niks lekker benen omhoog met dit rokje tenzij ik nog meer opmerkingen wil aanhoren.
Dan valt er een schaduw over me heen maar vanaf de geheel andere kant. Als ik naar boven kijk zie ik twee lachende ogen en een mond die een kust komt brengen of halen, dat is me niet helemaal duidelijk maar doet duidelijk ook niet ter zake. Ik word verwend met een heerlijk kopje koffie met een stroopwafel en geniet van de rust die de omgeving, zelfs met de bemoeierige spraakgrage fietsers, uitstraalt. ‘Tjonge is de deur van het plaatselijke bejaardenhuis open blijven staan’ zegt de mond die mij zojuist nog zoende. ‘En weet je dat het gemiddelde groepje fietsers uit 4 tot 6 personen bestaat?’ Ik kijk naar de fietsers die duidelijk genieten van eindelijk zon op hun snoet en die daardoor allemaal vriendelijk kijken. Mij maakt het niet uit. Laat ze maar genieten, dat doe ik duidelijk ook.

Dan leun ik achterover en doe mijn ogen dicht. Zou de man in het rode windjack al verschil zien. Ik besluit dat als ik hem per ongeluk terug zie fietsen, ik het hem zal vragen of nu ook mijn benen al wat bruin zijn. Pas een paar uur later zie ik op een aanplakbiljet dat het geen toeval is dat iedereen hier zo gezellig fietst en allemaal dezelfde kant op. Nee we zitten gewoon aan de route van de fietsvierdaagse. En of mijnheer de fietsert in het rode jack het verschil in kleur op mijn benen ziet, zal ik dus nooit weten.

 

dinsdag 7 mei 2013

Tweebaansweg

Ineens besef ik het. Zomaar ineens als ik haar een kus geef terwijl ze al in bed ligt. Haar hele gezichtje straalt terwijl ze naar mij kijkt. Mijn haar is nog nat en zit raar plat naar achteren waar een speld het geheel nog een beetje op hun plaats houdt. Mijn bril is wat afgezakt en hangt op mijn neus en mijn grandioze outfit bestaat uit een joggingbroek, oud t-shirt en lang vest dat slordig om mij heen hangt. Maar dat maakt haar allemaal niet uit. Ze lacht haar lach omdat ik bij haar op bed zit om haar een ‘welterusten kus’ te geven. Zij houdt onvoorwaardelijk van mij, net als ik van haar.

Ik hou van hem. Heel veel en nog veel meer. Maar zelden in mijn leven heb ik me zo fijn en vertrouwd gevoeld als bij hem. En toch besef ik ineens hoe anders dat dat is. Altijd ben ik bang om te verliezen. Ook al voelt het nog zo goed, misschien is dat morgen wel anders.  Teveel heb ik al verloren. Niet alleen in relaties maar ook in familie en vrienden. Dood, ziekte, pijn, afscheid, hoop, verlangen en verdriet. Het drijft mensen soms naar elkaar maar te vaak ook uit elkaar. Het maakt me soms zo klein en bang. Bang om weer te houden van, bang om het weer te verliezen. Maar bij hen ben ik nooit bang. Onvoorwaardelijk hou ik van ze, en zij van mij.
Wat ik ook zeg, hoe ik ook doe. Het is als een dikke kabel die niet stuk kan. Er zit staalkabel in verwerkt met een teer zacht laagje er omheen. Dus ben ik wel voorzichtig want ik wil ze niet kwetsen, niet beschadigen, geen pijn doen. Het tere laagje wil ik zoveel mogelijk heel houden. Blauwe plekken, figuurlijk dan, mogen en spierpijn ook. Want daar moet je doorheen. Lopen leer je met vallen en opstaan, met blauwe plekken op je knieën of blauwe plekken van de handen die je vast hielden zodat je niet te hard zou vallen. En spierpijn van het opzoeken van je grenzen en van het soms te enthousiast doorgaan.

En na die spierpijn kom ik dan. Met olie om te masseren. Met calendulazalf om de beurse plakken weg te verzachten en kusjes om de wonden te helen. En bij alles wat ik voor hen doe, maken zij mij sterker. Sterker en sterker want in hun ogen kan ik alles aan. De sterkste man ter wereld zou ik aan kunnen als het om mijn kinderen gaat. Niet qua kracht maar mijn moederinstinct zal mij leiden. Ik zou hem misleiden, want wie niet sterk is moet slim zijn.

Ooit stootte ik degene naast mij in bed aan als ik beneden een geluid hoorde en durfde ik mijn bed niet uit. Tot de dag dat ik alleen was met mijn kinderen. Bij het minste geluid stond ik al beneden. Kom maar op als je durft, maar blijf uit de buurt van mijn kinderen want je bent je leven echt niet zeker als je hen een haar zou krenken. ‘Je bent net een eend, een moederkloek’ zei mijn schoonvader toen de oudste nog maar net geboren was, en oh wat had hij gelijk.
Maar nu ineens besef ik dat de weg twee richtingen heeft, een tweebaansweg. Mijn onvoorwaardelijke liefde voor hen is zo wederzijds. ‘Kom niet aan mijn moeder’ stralen de jongens uit en oh wat staan ze snel naast me als ze denken dat het nodig is. En nu hier op de rand van haar bed kijk ik in de stralende ogen van mijn dochter. Voor hen hoef ik niet te lijnen, geen make-up op te doen of geweldig te zijn. Zolang ik maar hun moeder ben, is alles oké.

woensdag 1 mei 2013

Ga toch fietsen

Vandaag koop ik zijn boek en dan neem ik het mee naar de Alp. Want waar kan ik zijn boek nu beter lezen dan daar.

Ik wist het meteen, niet waarom maar wel dat het moest. En dus maakten we een afspraak, gewoon omdat het vanzelfsprekend was. Een paar dagen na die afspraak lees ik zijn blog met een hele brede glimlach op mijn gezicht. Ik zie Thomas voor me zoals hij vol overgave over het blog vertelde aan mijn keukentafel. Ik zie zijn zoon daar rennen over het voetbalveld. Ik voel de spanning en hoor het juichen. Een half uurtje later lees ik het gewoon nog een keer. Daarna scrol ik door op de pagina, ik lees wat en scrol verder tot mijn oog valt op een naam; ‘Edwin van der Aa’. Ik hap naar adem en krijg het kippenvel op mijn hele lijf. Ik ken Edwin, nou ja… kende. Oppervlakkig dat wel. De wereld is klein, dat merk ik elke dag weer. Hij is de vader van een vriendinnetje van mijn dochter toen ze nog op de vorige school zat. En dus wist ik dat hij ziek was. Erg ziek. Maar toen ging zij naar een andere school, en zoals dat gaat met meiden op die leeftijd, verwaterde hun contact en kreeg ook ik niet zoveel meer mee en zag ik hem en zijn vrouw niet meer op het schoolplein.

Tot mijn dochter op een dag vertelde dat hij er voor gekozen had om te stoppen. Zijn leven was geen leven meer, het was klaar. Zomaar even vertelde ze het, terwijl ik brood stond te smeren voor de broodtrommels die dag. De tijd stond stil, ik hapte naar adem terwijl het mes in mijn handen halverwege in de lucht bleef hangen. Langzaam draaide ik me om en vroeg, waarschijnlijk alleen maar om het echt door te laten dringen, wat ze zo juist vertelde. Ze vertelde het zomaar, in één zin zoals alleen kinderen dat kunnen doen. Niet omdat het ze niet interesseert. Waarschijnlijk was ze er al dagen mee bezig, misschien ook niet. Ik weet het niet en het doet er niet toe. Wat ze zei deed er toe, wat er gebeurde deed er toe. Dat hij  had moeten opgeven, dat deed er toe. En niet zo’n beetje ook.
Nu zit ik op de bank en lees tussen de blogs van Thomas de brief van Edwin aan Thomas. Even staat de tijd stil en sta ik op het schoolplein naast Edwin te praten over koetjes en kalfjes, de gewone dingen van het leven. Al jaren weet ik dat het leven oneerlijk is. Teveel mooie mensen worden ons ontnomen en wij staan machteloos aan de kant. Genoeg heb ik er van, machteloos moeten toekijken. Te vaak heb ik van een afstand toegekeken. Nooit was het heel dicht bij, maar veel te vaak was het niet ver genoeg weg.

Inmiddels probeer ik mijn steentje bij te dragen door me in te zetten voor KWF. Kinderen te motiveren om ook hun steentje bij te dragen en in juni ga ik naar de Alp D’HuZes. Ik ga niet fietsen maar 150 kinderen ondersteunen die dat wel gaan doen. Ze motiveren en helpen. Ze laten zien dat er nog genoeg mooie mensen zijn die met hun bijdrage willen leveren. Die een mobiele keuken ter beschikking stellen, die een vrachtauto regelen om de fietsen te brengen of die hun laatste beetje wat ze hebben, liever geven aan een goed doel. Die meevechten met iedereen die ziek is. Die niet zomaar opgeven. Want opgeven is geen optie.

Vandaag koop ik zijn boek en dan neem ik het mee naar de Alp. Want waar kan ik zijn boek nu beter lezen dan daar. Ik wist het meteen, niet waarom maar wel dat het moest. Nu weet ik waarom en waarom het zo vanzelfsprekend was.

Dank je wel Thomas, voor het schrijven van je boek en zo het bij elkaar brengen van mensen.