Een paar uur daarvoor sms ik hem over hoe het gaat. Ik
vertel over hoe anders de nacht is in vergelijking met de dag. De rust en het
donker. Ik schrijf dat het iets magisch heeft. Maar vast ook iets engs als je
je heel alleen voelt. En zij voelde zich zo alleen de afgelopen nachten. Hij
antwoord over de energie in een ziekenhuis, de plek van hoop, vreugde, pijn en
verdriet. Altijd intens. Gevoelens tussen hoop en wanhoop. Gelukkig zit ik in
een kamer in de nieuwe vleugel en voelt het hier niet zo heel erg heftig.
Ik ben niet bang van spoken en ook niet van de nacht.
Niet van het donker, niet van het licht. Niet van het leven, niet van de dood.
Maar ik heb makkelijk praten. De dood staat bij mij nog niet in de gang te
wachten. Bang soms van mijn gevoel als ik niet weet wat het brengen gaat, dat
wel. De onmacht en onzekerheid. Bang ben ik dat ik het niet goed genoeg doe
voor mijn kinderen. Maar van spoken ben ik niet bang. Spoken, wat zijn spoken.
Spoken ze door je hoofd of dwalen ze door de gangen? Boze geesten of dwalende
zielen opzoek naar wraak of naar de rust?
Gelovend in het goede van de mensen, geloof ik te vast
ook in het goede van de geesten. Of is het dat ik nooit kwade geesten tegen
gekomen ben. Je leest er over, zwarte demonen. Boos op zich zelf en op de rest
van de wereld. Te vroeg en onheus van het leven beroofd. Dwalend en zoekend. Of
hebben ze verkeerd geleefd. En zijn ze vooral bang van zichzelf. Net als de
dwalende zielen opzoek naar rust is het niet anders dan in de levende wereld.
De gevers en de nemers. De werkende en de profiterende. De mooie mensen die
geleid zijn en zij die het pad verlaten hebben, altijd opzoek naar meer, naar
te veel.
Ooit was ik in een kerk in België. En zij die mij een
beetje kennen, weten dat ik geen kerk voorbij kan lopen of ik moet er even in
kijken. Liefst een kaarsje aan steken en even kort Maria gedag zeggen. Maar
deze kerk was omgebouwd. Het was een soort van tentoonstelling maar in de foute
zin van het woord. Vijf stappen heb ik gedaan in die kerk toen ik het benauwd
kreeg. Het leek alsof het gonsde in de kerk. Gonsde van boze geluiden. Boosheid
en woede voerden de boventoon. Heel even stond ik stil. Daarna heb ik me
omgedraaid om heel hard de kerk uit te lopen en niet meer terug te gaan.
Zij gelooft niet in geesten en spoken. Toch spookt het
bij haar rond deze tijd. Maar niet nu. Niet nu ik hier naast haar zit en over
haar waak. Gerust valt ze weer in een diepe slaap. Mijn vermoeidheid lijkt weer
verdwenen of in elk geval naar de achtergrond geschoven. Mijn moeder instinct
(of dochterinstinct) viert weer eens hoogtij en dus zit ik rustig wakker naast
haar. Het heeft iets van reizen in de nacht alleen weet ik niet we vooruit of
achteruit rijden. We blijven maar rondjes draaien op de kruising die nog alle
kanten op kan. Soms als ze even helder is, denk ik even dat we naar het zonnige
zuiden rijden. Maar dan als ze net als vanmiddag ineens haar handen ineen vouwt
en onhoorbaar de woorden prevelt lijkt het alsof we zo stil zullen staan. Stil
staan midden op de kruising en achter ons zal een file ontstaan. Heel even kan
niemand een kant op.
Dan wordt ze wakker en hoest. Ik bel voor de nachtzuster
en ze krijgt een kapje voor nevel. Ze knijpt hard in mijn hand en dan wijst ze
belerend met haar wijsvinger. Ik heb geen idee wat ze me duidelijk wil maken.
Ze schud met haar hoofd. Als ik vraag wat er is, wordt ze weer kalm. Nog heel
even draaien we rondjes op de kruising. Dan besluit ze om door te rijden. Neem
de tweede afslag op de rotonde. Samen hebben we de spoken verjaagd. Een half
uur later ligt ze rustig op haar zij en is ze in slaap gevallen. Ik lees de laatste
bladzijde van mijn boek en kruip in het bed naast het hare. Voorlopig hebben we
de spoken getrotseerd. Voorlopig rijden we weer even rechtdoor.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten