Hij is haar vader en zit
sinds kort in een tehuis. De handkus wordt hun ritueel. Haar manier om afscheid
te nemen zonder dat hij huilt. Hij was 49 toen zij geboren werd. Zijn 3e
kind, zijn eerste dochter, een nakomertje, zijn oogappel. Nu is hij 72 en zij
23 jaar oud. Sinds een tijdje is hij aan het dementeren. Niet heel erg maar
toch. Hij weet dat hij de dingen vergeet. En dat doet haar verdriet. Soms hoopt
ze dat hij het helemaal niet meer weet, zoals de vrouw die daar net naast hem
zat. Dat is voor de familie en iedereen die van haar houdt misschien erg maar
niet voor haar zelf. Zij is gelukkig in haar kleine wereld. Helemaal dement, dat
zou ze wel kunnen handelen. Haar eigen verdriet kan ze wel aan, maar het zijne
niet. “Wat heb je vanavond gegeten?”
vroeg ze hem in het begin als ze op bezoek kwam. Maar hij kan het niet
vertellen. Met vragende ogen keek hij haar dan aan. Hij weet het wel maar
tussen weten en zeggen zit een gat. Soms vraagt ze het nog wel eens. “Boontjes”
zegt hij dan standaard terwijl hij lacht. “Lekker” antwoord ze hem dan met een
grijns.
Die dag kwam ze binnen en
zag hem vanuit de verte met drie vrouwen in gesprek. Dichterbij gekomen hoorde
ze dat ze alle vier over iets anders spraken. Ze moest moeite doen om haar lach
in te houden. Van de meeste dingen kan ze de humor wel inzien. De mevrouw wiens
tas elke avond gecontroleerd moet worden omdat ze elke dag al het bestek verzameld
met een voorliefde voor de theelepeltjes. Die andere mevrouw die haar steevast “zuster”
noemt en bij wie ze regelmatig aan de deur van het toilet staat te wachten
omdat de deur van haar niet op slot mag maar ze bang is dat er iemand binnen
komt. Of de dame van 91 jaar die ze met
de hand op het hart heeft beloofd dat ze haar vader wel even zal bellen om te
vertellen dat mevrouw later thuis komt omdat het bandje zulke leuke liedjes
speelde. De verpleging is blij met haar want ongemerkt neemt ze werk uit
handen. En zij doet het met een gemak alsof ze nooit anders gedaan heeft. Behendig
manoeuvreert ze avond aan avond tussen haar rollen die variëren van zuster tot
toiletdame, met als hoogtepunt haar dochterrol. Alles kan ze aan, behalve het
verdriet van haar vader als ze weer naar huis toe moet.
Zo ook op die dinsdag in april. Sterk is
ze, want hij is dicht bij haar. Ze kan zijn hand op haar schouder voelen, het is
goed zo. Ze leest een gedicht aan hem
voor. “Er was eens een boom, een grote boom, die met zijn takken langs de
waterkant stond”, leest ze. Het is stil, iedereen luistert aandachtig. “Op een
zekere dag kwam er een man, gewapend met een mes.
De boom hield van schrik het ruisen in, maar er was geen ontkomen meer aan. De
man sneed de mooiste tak van de boom en nam hem mee naar huis. Drie dagen later
kwam de man opnieuw en de boom werd weer angstig en bezorgd. De boom dacht:
welke tak zou er nu aan de beurt zijn? Maar de man ging onder aan de voet van
de boom zitten en blies op een fluit, die hij van de tak had gemaakt. De boom
luisterde en verstond het lied.
Hoor je mij? Ken je me nog?” leest ze. “Ik ben van jou, uit jouw hout gesneden. Ik zing voortaan mijn eigen lied, maar jou vergeten doe ik niet. Ik leef, ik zing. Ik dank het aan jou”
Hoor je mij? Ken je me nog?” leest ze. “Ik ben van jou, uit jouw hout gesneden. Ik zing voortaan mijn eigen lied, maar jou vergeten doe ik niet. Ik leef, ik zing. Ik dank het aan jou”
Dan
komt het onvermijdelijke, het laatste moment, het moment van afscheid nemen. En
dat doet ze op hun manier. Ze loopt naar hem toe. Naar de kist, zijn kist. Ze
leest nog een paar regels van het kleine gedicht dat op zijn bidprentje staat. Het
laatste beetje is nu op, vaarwel en wees tevreden. Zij ziet niet de kist, zij
ziet hem zoals hij er altijd voor haar was.
Ze kijkt hem aan en zegt hem voorgoed vaarwel ……… met een handkus.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten