Als ik haar hand vastpak voel ik hoe warm ze het heeft.
De tranen waren er voor ik bij haar bed stond en die zullen er straks vast wel
weer zijn. Maar niet nu. Nu zit ik naast haar. Ze kijkt glazig rond en antwoord
antwoorden die niet bij de vragen horen. Maar af en toe komt er een helder
antwoord tussendoor. Haar hart is op heeft de arts gezegd. En ook dat mensen
van haar leeftijd dit meestal niet overleven. Hard maar eerlijk. De
verpleegster komt de medicatie vervangen en zegt terloops dat het nu toch wel moet
gaan aanslaan. De woorden hangen in mijn hoofd maar eigenlijk wil ik ze niet
toe laten.
Ze woont nog zelfstandig en kookt elke dag voor zich
zelf. Knap vind ik dat. Als ik een paar dagen alleen ben, kook ik meestal niet.
Zij wel. Een alarm voor oudere mensen wilde ze niet. Daarvoor in de plaats kan
ze toch de buren bellen. Maar nu blijkt dat de buurman haar vier keer gebeld heeft
in de avond maar dat er geen lampje in een van die bovenkamers van hem is gaan
branden. Als ik er aan denk, word ik boos. Als mijn broer en schoonzus iets
later gekomen waren….. Dat dat geen zin heeft om boos te worden of daarover na
te denken, weet ik ook wel maar dat telt niet. Het is toevallig wel mijn mama.
Nu weten we dus dat ze meer dan vierentwintig uur in de keuken op de grond
gelegen heeft. Vierentwintig uur waarin mijn broer en schoonzus met hun
schoondochter en kleindochters bij mij waren. Waarin we gelachen hebben, geen
enkel idee wat er zo’n 150 kilometer verder gebeurd was. Vierentwintig uur
waarvan zij zich niets meer herinnert.
Haar ogen zoeken de klok. “De tijd gaat sneller als er
iemand is” zegt ze. Ik vraag of ze moe is maar ze wil niet dat ik wegga. Als ze
nog een keer kijkt zegt ze “drie uur ga je weer weg” en ik heb het lef niet om
een minuut eerder te gaan. De verpleegster en ik leggen haar rechter in bed. Ik
zie haar lachen, zelfs haar ogen lachen mee. Een gelukzalige lach. Een gek
gezicht maar zo vredig. Dan worden haar ogen weer glazig en staren naar het
plafond. Ze knijpt zachtjes in mijn hand en haar mond trekt samen, haar ogen
worden nat. Ik vraag haar wat er is. Ze schud zachtjes haar hoofd. Mijn mama
die nooit haar emotie laat zien. Dus ook nu niet. Ik slik. Ze is moe. “Ga maar
slapen” zeg ik. Ze knikt. Als ik haar nog een kus geef zegt ze: “het
zandmannetje komt zo”. Ik glimlach meewarig en zwaai nog een laatste keer. Een
laatste keer en even spookt de vraag door mijn hoofd of ik het hierna nog een
keer zal kunnen doen. Als ik naar buiten loop probeer ik de tranen die achter
mijn ogen prikken tegen te houden. Tegen te houden tot ik veilig alleen in de
auto zit.
Als ik een uurtje later over de snelweg rij, voelt het
raar en vervelend. Waarom woon ik zo’n klote eind weg. Heb ik haar
verwaarloosd, te weinig op gezocht? Het is een dun lijntje tussen geluk en
verdriet, tussen gezond zijn en ziek. Tussen het aanslaan van de antibiotica en
niet. Een dun lijntje, een zijden draadje waaraan naar mijn gevoel nu haar
leven hangt. Dan besef ik dat ik het weer niet gezegd heb. Mijn moeder was
altijd een sterke vrouw. En zeggen dat ze van je houdt doet ze niet. We weten
het wel, dat wel. En ik heb het vandaag ook weer niet gezegd. Ik heb niet
gezegd “mama ik hou van je”. Als ik het besef zou ik het liefste omdraaien,
linea recta terug. Maar ik rij door. Bang dat ik met terug gaan, toegeef aan
mijn angst of het morgen nog wel kan. Ze weet het vast wel. Ze voelt het toch
wel. Maar toch….. Als ik weer bij haar ben is dat het eerste wat ik zeg. Want
hoewel we elkaar zo vaak niet begrijpen, ik hou van haar. Zo verschrikkelijk
veel.
Mooi...ze weet het vast.
BeantwoordenVerwijderen