donderdag 28 februari 2013

Ikeapaard

“Ik ben van de gehaktballen van IKEA nu zelf thuis zelf een paard in elkaar aan het zetten................altijd een ellende bij het in elkaar zetten IKEA spullen...............” lees ik op Facebook en beeldend als ik in elkaar zit, zie ik het natuurlijk al weer helemaal voor me.

Op tafel voor haar liggen bergen Ikea zweutse gehaktballen. Rechts naast haar een half opengevouwen gebruiksaanwijzing, ook van Ikea en natuurlijk ligt die op zijn kop. Eén omdat het van Ikea is en twee omdat ze blond is. En inmiddels weten we het allemaal; “blond is geen keuze, blond is levenslang”. We kunnen het tenslotte niet voor niks goed met elkaar vinden. Verder liggen er natuurlijk nog tig plastic zakjes op tafel met onderdelen waarvan je nu nog echt met geen mogelijkheid kunt zien of je die echt nodig zult hebben en waarvoor dan in hemelsnaam. Waarschijnlijk kom je daar pas achter als je bijna klaar bent zodat je alles weer af kunt breken en opnieuw kunt beginnen. Zo hoort dat namelijk, bij Ikea.
Ik zie het nog steeds voor me, alsof ik van een afstandje mee keek terwijl ik zelf met een (mannelijke) collega Ikea kasten voor op kantoor in elkaar aan het zetten was. Het was avond, uiteraard was het avond want overdag doe je zoiets niet. Overdag heb je kans dat er anderen langs komen lopen en dat is al erg op zich maar er bestaat ook nog eens de kans dat ze zich er tegenaan gaan bemoeien. En geloof me, een Ikea kast in elkaar zetten is al lastig genoeg met zijn tweeën. Dus hadden we gegeten op kantoor, een kant en klare Appie Heijn maaltijd want we hadden natuurlijk niet voor niets een magnetron. Ons bedrijf huurde twee kamers in een bedrijvencentrum en zoals dat gaat in zo’n centrum, liggen die kamers uiteraard niet naast elkaar.
We liepen dus altijd al heel wat af van kamer naar kamer, alsof we in een groot bedrijf werkzaam waren. Na het eten, toen de gangen donker waren en de meeste mensen wel naar huis, trokken we richting de andere kamer om vol goeie moed de stellingen in elkaar te zetten. Vol goede moed begonnen we. En als snel merkte we dat het heel goed was dat het avond en dus rustig was op kantoor. Al snel hingen we in de meest vreemde posities over elkaar heen, armen en benen vreemd doorelkaar heen gewrongen proberend om en de onderdelen vast te houden, op zijn plaats en ook nog eens de schroefjes er in te draaien. Vanaf de gang moet het een geweldig plaatje geweest zijn dat het roddelcircuit zeker op gang had gebracht.
Maar nu zit zij daar aan die tafel, zwoegend om het deel paard uit de gehaktballen te peuteren en het vervolgens weer tot paard terug te kneden. Een paar dagen daarvoor hoorde ik een slager op de radio vertellen over het vlees van het paard. Dat waar nu iedereen van gaat stuiteren was vroeger heel gewoon. Paarden zorgden voor het vervoer en als het beest dood ging, at je het op. Het klinkt simpel maar als je er te lang over denkt wordt het toch weer bizar. Stel je voor dat je buurman overlijdt en de familie nodigt je een paar dagen later uit voor een diner. Tja, hij is toch dood dus zonde om weg te gooien.
Terug naar het paard en mijn vriendin want even vraag ik me af of wel alle onderdelen in die zweutse ballen zit. Als ik het haar vraag kijkt ze me warrig en vragend aan, verdiept als ze was in het paardenproject. Dan begint ze te lachen en zegt: ‘nee natuurlijk niet. Ik heb toch niet voor niks nog drie lasagnes in de koelkast liggen’. 

dinsdag 26 februari 2013

Energielekje

Er zit een lek in het system. Tenminste dat denk ik. Heel langzaam lijkt het weg te vloeien. Het kan ook zijn dat ik de kraan per ongeluk open gedraaid heb, of niet dicht gedaan heb. Het zou zo maar kunnen. De verwarming vergeet ik ook heel vaak terug te draaien.  Niet erg maar zo jammer van de rekening aan het einde van het jaar. Het is te wijten aan jarenlange gewoonte. Een te goed systeem waarbij je vooral niet aan de knop mocht komen. Dag en nacht, zomer en winter, het systeem regelt het zelf. Speciaal bedacht voor blontjes denk ik, of voor extreem luie mensen. Dus ideaal voor de combi van toen.

Maar nu lekt het dus. Vrijdag dacht ik nog dat het lag aan een halve nacht wakker blijven in het ziekenhuis. Koud had ik het in de avond en moe was ik ook. Maar ja, dat was wel te verklaren. De zaterdag daarna viel ik vroeg in slaap. Dus of ik het toen koud had, weet ik niet meer. Zondag was duidelijk een lazy sunnday maar nu is het maandag en is het geen haar beter. Er moet dus een lek zitten in het systeem. Een lek waardoor mijn energie langzaam wegsijpelt.
Maar hoe vind je zo’n lek en hoe maak je het dan. Is het net zoiets als met de band van de fiets van zoonlief. Die was dagen opzoek naar het lek. Meerdere keren heeft hij het gemaakt maar het lek was hem te slim af. Vandaag gaf hij zich gewonnen, tenminste zo lijkt het. Maar morgen is hij het lek te slim af en koopt gewoon een nieuwe binnenband. Onder het motto : ‘Wie niet sterk is moet slim zijn.’ En in die tussentijd heeft hij heel creatief het lek bedwongen met tape. Mijn mond viel wagenwijd open toen hij de optie vertelde. Maar wie ben ik om er iets van te zeggen. Hij heeft het lek bedwongen, en dat kan ik van mezelf nog niet zeggen.
Een heel lijstje met dingen die ik vanavond wilde doen, had ik gemaakt. Van zoeken naar een nieuw telefoonabonnement voor zoonlief en een only simm voor dochterlief tot armbanden maken en nog een verslag afmaken. Tot een kwellende maagpijn vanmiddag de kop op stak. Concentreren lukte niet meer en na een uur gaf ik mij over. Handen in de nek, op mijn knieën tegen de muur met als wapen in mijn maag de pijn. Murw geslagen gaf ik mij over en kroop richting bed. Opgerold door de pijn viel ik half in slaap. Op tijd hielp de telefoon mij te herinneren dat er een kind opgehaald moest worden. Mijn geweldig op tijd lopende schema was daarmee om zeep. Het eten moest nog gekookt, het ene kind was naar de ene sport, het andere moest ik ophalen en de hond was nog niet buiten geweest. Blij dat ik was dat ik op tijd met de auto voor kon rijden, kwam van nog even kijken ook niets meer.

Thuis verzamelde ik alle moed en energie en toverde een maaltijd op tafel maar na de afwas was de energie weer verdwenen. Zelfs voor het oefenen van de salsa passen kon  ik de energie niet meer vinden. Kwijt, weggesijpeld toen ik even op zij keek. Niet eens voor een goed doel. En blijkbaar is het goed in verstoppertje spelen of heeft het een sleutel van de voordeur want even daarna was het duidelijk onvindbaar of voorgoed verdwenen. Weg energie. Of het een koffer en een paspoort meegenomen heeft, heb ik niet gezien.
De enige optie was de bank op, benen omhoog waar de kat dan weer dankbaar gebruik van maakte. Te moe om op te staan voor drinken of om naar bed te gaan. Met het laatste kleine reserve beetje probeer ik mijn hersenen aan het denken te zetten (voor zover aanwezig natuurlijk want blont is echt levenslang). Had ik ergens op enig moment een gesis gehoord. Ik ging alle gangen na van de kraan aanzetten en weer dichtdraaien. Maar hoe ik ook de afgelopen week voor de geest probeerde te halen, alleen de knop opendraaien kwam mij bekend voor. Volgens mij heb ik nog een paar keer de extra boost aangezet toen dat nodig was. Ineens herinner ik mij een spreuk. “Zorg dat je niet altijd in de hoogste versnelling staat, anders kun je niet opschakelen als het nodig is”. Nou opgeschakeld had ik wel. En niet te zuinig ook.

Moe maar gerustgesteld sta ik op van de bank en sleep me richting bed. Ik blaas bijna alle kaarsjes uit en draai zelfs de verwarming op laag. Met een schuine blik op de klok zie ik dat het al vanzelf toch weer later is dan ik bedoeld had. Maar gelukkig weet ik waar het energie lek vandaan komt. Ik zet de wekker en besluit de energievoorraad de komende week heel langzaam weer tot een nieuwe reserve op te bouwen. En in het weekend ga ik heerlijk bijtanken en ook weer energie gebruiken. Gewoon energie gebruiken om nog meer energie te krijgen. Moe maar gerust doe ik mijn ogen dicht en val ik in slaap.

zaterdag 23 februari 2013

Ruimte wezens, vliegende schotels en serpentine

Een fel licht schrikt me op. Door het keukenraam zie ik een fel licht de keuken en kamer inschijnen. Even denk ik dat het de lampen van een auto zijn maar dan besef ik dat het iets anders is. De sfeer in huis veranderd er door. Het is een vreemd licht waar ik als een magneet naar toe getrokken wordt. Als vanzelf sta ik op en loop naar het raam. Even ben ik verblind, verblind door het licht. Maar dan….

Niet hier, niet waar ik woon. Eigenlijk helemaal niet. Alleen maar in films. En onze Andre natuurlijk maar die valt onder een andere categorie. Ruimte wezens bestaan niet. Toch? En dingen als vliegende schotels en zo al helemaal niet. Hooguit in Almere. Toen de kinderen nog heel klein waren maar wel groot genoeg voor science fiction liet ik ze geloven dat het gebouw net naast de snelweg in Almere een ruimteschip was. Soms zag ik dan ruimtewezens en riep ik: ‘bukken.’ Braaf bukte ze dan. Heel lang heeft dat natuurlijk niet geduurd.
Het felle licht verzacht. Ademloos kijk ik door het keukenraam naar het veld tegenover mijn huis. Een vreemd soort van voertuig staat geparkeerd op dat veld. Er knippert van alles maar het felle licht is uit. Dan schakelen een voor een ook de knipperende lichtjes uit en gaat er een soort van deur open. Langzaam, zoekend om zich heen kijkend, komen er wezens uit. Door de afstand maar ook door de  pakken die ze dragen, kan ik niet zien of het mannen of vrouwen zijn. Ze zijn met vijf. Tenminste, vijf die naar buiten komen. Ze hebben wel iets weg van Andre tijdens zijn laatste ruimtereis. Behalve dan dat er geen rood wit blauwe vlag op hun arm prijkt en dat de pakken niet wit zijn maar een soort van zilvergrijs.
Een van de mannen ….  Ja ik neem voor alle gemak maar gewoon een aan dat het mannen zijn en anders stel ik later de diagnose gewoon bij, tenslotte kon dat bij Johannes uh Johanna de bultrug ook. Goed, een van de mannen dus grijpt naar zijn “glazen bol” op zijn hoofd en lijkt een beweging te maken om het ding af te zetten. De andere raken bijna in paniek en gebaren wild met hun handen. Dan ziet een van hen mij achter het raam staan. Nieuwsgierig staart hij mij vanaf een afstand aan. Als aan de grond genageld sta ik daar en staar terug. Niet wetend wat ik doen moet.

Dan kijken ze elkaar aan en na een subtiel knikje lopen ze richting van mij en mijn huis. Aan de rand van de weg blijven ze staan en kijken naar elkaar. Dan komt er eentje verder, zoveel verder tot hij recht voor me staat en even met zijn neus tegen de ruit drukt. Dan wenkt hij mij. Zijn ogen kijken me vriendelijk aan. “Kom” lijkt zijn mond te zeggen. En als in een trance loop ik zonder er bij na te denken naar buiten. De dapperste van het stel, misschien wel de leider, kijkt mij doordringend aan. Dan raakt hij me voorzichtig aan. Zijn hand op mijn schouder. Dan maakt hij een vragend gebaar of ze de helmen af kunnen zetten. Ik knik en pas als ze allemaal hun handen op het ding op hun hoofd leggen, overvalt de paniek mij. Misschien kunnen zij wel helemaal niet zonder zuurstof of leven ze helemaal niet van zuurstof.
Een paar uur later loop ik terug naar huis. Gelukkig hoef ik niet ver. Ik weet even niet of het van vermoeidheid is of van de drankjes die ze veelvuldig voor me bleven inschenken. Gefeest hebben we en niet te zuinig ook. Het enige was de taalbarrière. Het klonk bekend maar ik kon er weinig van maken. Als ik na een paar uur slaap de hond ga uitlaten kijk ik naar de plek waar gisteren het soort van ruimteschip stond. Dan opeens valt mijn oog op een paar slierten op de grond. Rood, blauw en geel gekleurd. Ik ken die slierten. Serpentines. Heel wat rolletjes heb ik in mijn jeugd uitgeblazen. Als ik weer binnen ben zet ik de radio aan. Siep vult de keuken met ‘een nije dei’ en ineens valt het kwartje en is mijn hoofd helder. Mijn ruimtewezens komen niet zo heel ver hier vandaan uit het ‘land’ net onder de Waddeneilanden. En wat ze kwamen doen? Ze waren op zoek naar een gids om ze een paar weken te laat het gevoel van carnaval bij te brengen.


vrijdag 22 februari 2013

Spoken op de kruising

‘Ben je niet moe’ vraagt ze. Ik zeg dat ik een heerlijk bed heb en even wacht tot ze weer slaapt en dan ook wat ga slapen. Even staart ze alleen naar het plafond. Dan zegt ze ‘rond deze tijd begint het bij mij weer te spoken’. Ik kijk op de klok, de wijzers geven tien over één in de nacht aan. Dan sta ik op en pak de laptop weer. Ze kijkt me aan. ‘Ga maar slapen’ zeg ik ‘ik blijf nog even wakker’.  Ze knikt, nauwelijks waarneembaar en dan doet ze haar ogen dicht en slaapt verder.

Een paar uur daarvoor sms ik hem over hoe het gaat. Ik vertel over hoe anders de nacht is in vergelijking met de dag. De rust en het donker. Ik schrijf dat het iets magisch heeft. Maar vast ook iets engs als je je heel alleen voelt. En zij voelde zich zo alleen de afgelopen nachten. Hij antwoord over de energie in een ziekenhuis, de plek van hoop, vreugde, pijn en verdriet. Altijd intens. Gevoelens tussen hoop en wanhoop. Gelukkig zit ik in een kamer in de nieuwe vleugel en voelt het hier niet zo heel erg heftig.
Ik ben niet bang van spoken en ook niet van de nacht. Niet van het donker, niet van het licht. Niet van het leven, niet van de dood. Maar ik heb makkelijk praten. De dood staat bij mij nog niet in de gang te wachten. Bang soms van mijn gevoel als ik niet weet wat het brengen gaat, dat wel. De onmacht en onzekerheid. Bang ben ik dat ik het niet goed genoeg doe voor mijn kinderen. Maar van spoken ben ik niet bang. Spoken, wat zijn spoken. Spoken ze door je hoofd of dwalen ze door de gangen? Boze geesten of dwalende zielen opzoek naar wraak of naar de rust?
Gelovend in het goede van de mensen, geloof ik te vast ook in het goede van de geesten. Of is het dat ik nooit kwade geesten tegen gekomen ben. Je leest er over, zwarte demonen. Boos op zich zelf en op de rest van de wereld. Te vroeg en onheus van het leven beroofd. Dwalend en zoekend. Of hebben ze verkeerd geleefd. En zijn ze vooral bang van zichzelf. Net als de dwalende zielen opzoek naar rust is het niet anders dan in de levende wereld. De gevers en de nemers. De werkende en de profiterende. De mooie mensen die geleid zijn en zij die het pad verlaten hebben, altijd opzoek naar meer, naar te veel.
Ooit was ik in een kerk in België. En zij die mij een beetje kennen, weten dat ik geen kerk voorbij kan lopen of ik moet er even in kijken. Liefst een kaarsje aan steken en even kort Maria gedag zeggen. Maar deze kerk was omgebouwd. Het was een soort van tentoonstelling maar in de foute zin van het woord. Vijf stappen heb ik gedaan in die kerk toen ik het benauwd kreeg. Het leek alsof het gonsde in de kerk. Gonsde van boze geluiden. Boosheid en woede voerden de boventoon. Heel even stond ik stil. Daarna heb ik me omgedraaid om heel hard de kerk uit te lopen en niet meer terug te gaan.
Zij gelooft niet in geesten en spoken. Toch spookt het bij haar rond deze tijd. Maar niet nu. Niet nu ik hier naast haar zit en over haar waak. Gerust valt ze weer in een diepe slaap. Mijn vermoeidheid lijkt weer verdwenen of in elk geval naar de achtergrond geschoven. Mijn moeder instinct (of dochterinstinct) viert weer eens hoogtij en dus zit ik rustig wakker naast haar. Het heeft iets van reizen in de nacht alleen weet ik niet we vooruit of achteruit rijden. We blijven maar rondjes draaien op de kruising die nog alle kanten op kan. Soms als ze even helder is, denk ik even dat we naar het zonnige zuiden rijden. Maar dan als ze net als vanmiddag ineens haar handen ineen vouwt en onhoorbaar de woorden prevelt lijkt het alsof we zo stil zullen staan. Stil staan midden op de kruising en achter ons zal een file ontstaan. Heel even kan niemand een kant op.
Dan wordt ze wakker en hoest. Ik bel voor de nachtzuster en ze krijgt een kapje voor nevel. Ze knijpt hard in mijn hand en dan wijst ze belerend met haar wijsvinger. Ik heb geen idee wat ze me duidelijk wil maken. Ze schud met haar hoofd. Als ik vraag wat er is, wordt ze weer kalm. Nog heel even draaien we rondjes op de kruising. Dan besluit ze om door te rijden. Neem de tweede afslag op de rotonde. Samen hebben we de spoken verjaagd. Een half uur later ligt ze rustig op haar zij en is ze in slaap gevallen. Ik lees de laatste bladzijde van mijn boek en kruip in het bed naast het hare. Voorlopig hebben we de spoken getrotseerd. Voorlopig rijden we weer even rechtdoor.  

Nacht versus dag


In de nacht is alles anders dan overdag. Niet alleen omdat het donker is. Het is ook stiller. Stiller qua geluid en stiller op de weg. Stiller in de stad. Oké uitzonderingen natuurlijk daargelaten, maar dat hoort zo. Geen regel zonder een uitzondering.
Ik zit naast het bed van mijn moeder. Buiten is het al donker maar hier binnen is het nog gewoon in volle gang. Ziekenhuizen slapen niet. En zo ook mijn moeder niet. Tenminste dat denkt ze. Ze vertelt dat ze niet slaapt in de nacht. Ze ziet op tegen de nacht dus blijf ik hier bij haar. Blij dat ik iets kan doen. En hoeveel nachten zal zij niet bij mij gezeten hebben. Niet dat ik dat nog weet, maar ik weet wel hoeveel nachten mijn kinderen mij wakker gehouden hebben.
Ineens gaat hier het licht uit. Even denk ik nog dat dat komt omdat ik te stil zit. Ik beweeg amper. Alleen mijn vingers op het toetsenbord van mijn telefoon bewegen. Mijn contact met de buitenwereld. Mijn contact met degene die me lief zijn die niet hier bij me zijn. Ineens kies ik als mama niet om bij mijn kinderen te zijn maar om bij mijn mama te zijn. Als kind en ook weer niet. De rollen zijn omgedraaid. Alle rollen zijn ineens omgedraaid. Ik zorg voor haar. Mijn kinderen stellen mij gerust dat het goed gaat, ze zijn in goede handen. Niet alleen ik ben in een andere rol gekomen. Ook degene die me lief zijn zitten in een compleet andere rol. Zij zijn daar met elkaar en met de hond en de kat en ik zit hier. En nu is het ook nog nacht in plaats van dag. Een soort van omgekeerde wereld.  
In de nacht heerst er een soort van serene stilte. Ik kan me die stilte vooral goed herinneren van de tijd dat de kinderen klein waren en nog nachtvoeding kregen. En geloof me, ik heb heel wat nachtvoedingen gegeven. Zoveel dat ik blindelings naar het bedje van mijn zoon kon lopen en terug en soms in de ochtend niet meer wist dat ik hem gevoed had. Gelukkig lag hij als levend bewijs dan rustig naast mij te slapen. Die eerste nachten kan ik me vooral zo goed herinneren. Samen in het grote bed. Alles donker behalve een klein lampje op de slaapkamer en alleen hij en ik wakker. Genietend van dat kleine mannetje dat zich nog niet bewust was dat er zoiets als een dag en een nacht bestond.
Nu zit ik hier naast haar. Ook deze kamer heerst in een soort serene rust in het donker met een klein nachtlichtje en het licht van de gang dat de kamer in schijnt. Op de gang staat een bed rustig te wachten tot het de kamer op mag voor als ik wil gaan slapen. En dat is een dilemma, want ik ben niet hier om te slapen maar om er voor haar te zijn. Toch is het een geruststellende gedachte dat het bed er staat. De verpleegster heeft een handdoek en zo klaar gelegd. Ik voel me een logee in een te groot huis dat ergens min of meer op een hotel lijkt op een vrije dag die dan wel in de vakantie valt maar toch geen vakantie is.
Ineens heb ik zomaar tijd. Tijd om rustig te zitten. Ik moet wel want veel anders dan gewoon hier zitten kan ik niet. Tijd om na te denken. Mijn gedachtes komen en gaan. Het geeft een gerust gevoel. Dan is het kwart over elf en wisselen de avonddienst en nachtdienst elkaar af. Even is het rumoerig op de gang om daarna de rust echt te laten komen. De lampen gedimd, stilte, rust. Een soort van andere wereld. Geen tijdsbesef ook al hangt er een klok aan de wand. Een leven van dag en nacht. Van licht en donker tussen leven en dood. 
Zij slaapt. Gerust blijkbaar dat er iemand is. Tevreden keek ze vanavond rond om te zien dat we er allemaal waren. Glimlach op haar gezicht en zo viel ze in slaap. Ik heb mijn laarzen uitgedaan en mis mijn vertrouwde dikke sokken. Gesetteld op twee stoelen met de laptop op schoot, type ik mijn verhaal. Even wordt ze wakker. Ze heeft het koud. Ik leg haar handen onder de dekens en trek de lakens wat hoger. Ze kijkt tevreden en meld dat ze weer gaat slapen. Ik geef haar een kus en rustig slaapt ze verder. Verder in de nacht die ze zo vreesde gaan we samen op naar de dag.




woensdag 20 februari 2013

Vrienden laten je nooit vallen

‘Mam, de buren aan de deur’ roept mijn zoon terwijl hij richting voordeur loopt. Even later zitten mijn buurvrouw en haar zoon bij mij op de bank. Met jas aan weliswaar want er komt zo een vriendje spelen. Maar ze wilde toch even weten hoe het gaat. In haar hand het briefje dat ik in de haast bij haar in de bus had gedaan met telefoonnummer voor het geval dat het nodig zou zijn. Zij had direct even een sms’je gestuurd om ons sterkte te wensen en zodat ik haar nummer zou hebben. Mijn lieve buurvrouw die ik nog maar net ken. Zo kort dat ik haar naam nog steeds vergeet. Maar wel weet dat ik aan kan bellen als het nodig is.

Een paar weken geleden hadden mijn vriendin en ik zo’n lange bijpraat avond. Zo’n avond zonder op de klok te kijken die dan steevast te laat eindigt. Of te vroeg, het is maar hoe je het bekijkt. We hadden het over de vrienden om ons heen en hoe belangrijk ze waren. De mensen bij je wie je als vanzelfsprekend kunt aankloppen. Bij wie je vaak niet eens aan hoeft te kloppen omdat ze er al zijn voor je het vraagt. Ik ben gezegend met een groot vangnet met zulke vrienden. Dat besefte ik deze week weer eens. Een enkele sms en het is geregeld.
Sommige ken ik al heel lang. Binnenkort vier ik met mijn ‘te-ver-weg-vriendinnetje’ ons 25-jarig jubileum. Een ander ken ik van vrijwilligerswerk, van school of van sport. Al acht jaar inmiddels. Sommige ken ik nog maar echt heel kort, zoals mijn buurvrouw. Het maakt ook niet zoveel uit, lang of kort. Het gaat om de klik, het moment, de chemie. In relaties, liefdesrelatie. Maar dat is in vriendschappen niet anders. Dat ontstaat, zomaar, ineens soms. Je weet niet waarom maar het is een fijn en warm gevoel. Ze zijn er, gewoon omdat zij zij zijn en jij jij bent. Mooier bestaat het niet.
Een andere vorm van zo’n warme band is familie. Die band is anders maar tegelijk minstens net zo speciaal. Het blijft altijd of ze nu in je buurt blijven of uit het zicht verdwijnen. Er is altijd een verbondenheid. Hoe dan ook. Het is avond als ik even de behoefte heb om stil te zitten. Te denken en te schrijven. Er is veel gebeurd in een paar dagen en tegelijk ook zo weinig. Alles voelt anders. Dan komt hij naast me staan en legt zijn hand op mijn schouder. Ik zit stil en denk aan mijn mama die daar zo ver van mij vandaan ligt. “Ik zal vandaag de stom bedwingen en dan laten razen. Tot ze stil is met jou bij mij kan ik alles, wil ik alles en ik weet dat ik straks zonder, veel te klein en niks meer waard ben en geen dag meer door kan’ hoor ik op de radio en de tranen lopen over mijn wangen.
‘Het komt door jou, dat komt gewoon door jou’ zingt Guus verder. Hoe toepasselijk kan het zijn. Guus, de Brabantse zachte G die zo nauw verbonden is aan mijn moeder, mijn roots met een tekst die ineens hard binnenkomt. ‘Je hart zit heel dicht bij mij, je hart zit heel diep in mij’. Vergeten zijn alle keren dat ik op haar mopperde, vergeten het onbegrip. Ik zal geen liedje schrijven maar wel de woorden geven die van jou zijn, alleen voor jou zijn. Jij zal ze niet lezen. Jij weet niet eens dat ik schrijf. Maar ik ga vandaag wel alles kunnen tot de dag voorbij is. En ik weet dat ook ik maar één ding wil, dat je mee gaat met mij, bij me blijven want ik weet dat ik straks zonder, niet meer wil en niets meer kan, dan alleen maar huilen.
De tranen blijven lopen. Hij zit stil naast mij. Meer is niet nodig. Ik weet dat ik niet alleen ben. Dat ik even niet sterk hoef te zijn. Hij neemt het stil van mij over, zet koffie en is er. Die avond zeg ik dat ik zo blij ben dat hij er is. En dat het gek is dat hij er juist nu is. ‘Misschien ben ik er daarom wel’ zegt hij simpel. Ik denk weer aan de woorden van het liedje. ‘Alsof de wereld weg lijkt en ik naar je kijk, naar jou blijf lachen. Voelt het weer alsof het wonder veel te mooi en veel te groot is’.
Dan denk ik aan de plaatjes aan de muur en mijn vrienden en familie. Ze zijn belangrijk, zo belangrijk. Ze zijn misschien niet altijd in staat om me er bovenop te helpen. Maar……. Ze laten me nooit vallen.


 



dinsdag 19 februari 2013

Aan een zijden draadje

Broos en oud ligt ze daar. Een breekbaar mensje. Ineens besef ik des te meer dat ze al 87 jaar is. Ik zeg het vaak maar dan is het maar een getal. Nu zijn het 87 jaren die ineens zichtbaar zijn. Zonder haar haren netjes gewatergolfd en zonder haar bril ligt ze met slangetjes in haar neus en armen in het grote ziekenhuis bed. Mijn mama. Altijd zo sterk en stoer, maar nu zo breekbaar.

Als ik haar hand vastpak voel ik hoe warm ze het heeft. De tranen waren er voor ik bij haar bed stond en die zullen er straks vast wel weer zijn. Maar niet nu. Nu zit ik naast haar. Ze kijkt glazig rond en antwoord antwoorden die niet bij de vragen horen. Maar af en toe komt er een helder antwoord tussendoor. Haar hart is op heeft de arts gezegd. En ook dat mensen van haar leeftijd dit meestal niet overleven. Hard maar eerlijk. De verpleegster komt de medicatie vervangen en zegt terloops dat het nu toch wel moet gaan aanslaan. De woorden hangen in mijn hoofd maar eigenlijk wil ik ze niet toe laten.
Ze woont nog zelfstandig en kookt elke dag voor zich zelf. Knap vind ik dat. Als ik een paar dagen alleen ben, kook ik meestal niet. Zij wel. Een alarm voor oudere mensen wilde ze niet. Daarvoor in de plaats kan ze toch de buren bellen. Maar nu blijkt dat de buurman haar vier keer gebeld heeft in de avond maar dat er geen lampje in een van die bovenkamers van hem is gaan branden. Als ik er aan denk, word ik boos. Als mijn broer en schoonzus iets later gekomen waren….. Dat dat geen zin heeft om boos te worden of daarover na te denken, weet ik ook wel maar dat telt niet. Het is toevallig wel mijn mama. Nu weten we dus dat ze meer dan vierentwintig uur in de keuken op de grond gelegen heeft. Vierentwintig uur waarin mijn broer en schoonzus met hun schoondochter en kleindochters bij mij waren. Waarin we gelachen hebben, geen enkel idee wat er zo’n 150 kilometer verder gebeurd was. Vierentwintig uur waarvan zij zich niets meer herinnert.
Haar ogen zoeken de klok. “De tijd gaat sneller als er iemand is” zegt ze. Ik vraag of ze moe is maar ze wil niet dat ik wegga. Als ze nog een keer kijkt zegt ze “drie uur ga je weer weg” en ik heb het lef niet om een minuut eerder te gaan. De verpleegster en ik leggen haar rechter in bed. Ik zie haar lachen, zelfs haar ogen lachen mee. Een gelukzalige lach. Een gek gezicht maar zo vredig. Dan worden haar ogen weer glazig en staren naar het plafond. Ze knijpt zachtjes in mijn hand en haar mond trekt samen, haar ogen worden nat. Ik vraag haar wat er is. Ze schud zachtjes haar hoofd. Mijn mama die nooit haar emotie laat zien. Dus ook nu niet. Ik slik. Ze is moe. “Ga maar slapen” zeg ik. Ze knikt. Als ik haar nog een kus geef zegt ze: “het zandmannetje komt zo”. Ik glimlach meewarig en zwaai nog een laatste keer. Een laatste keer en even spookt de vraag door mijn hoofd of ik het hierna nog een keer zal kunnen doen. Als ik naar buiten loop probeer ik de tranen die achter mijn ogen prikken tegen te houden. Tegen te houden tot ik veilig alleen in de auto zit.
Als ik een uurtje later over de snelweg rij, voelt het raar en vervelend. Waarom woon ik zo’n klote eind weg. Heb ik haar verwaarloosd, te weinig op gezocht? Het is een dun lijntje tussen geluk en verdriet, tussen gezond zijn en ziek. Tussen het aanslaan van de antibiotica en niet. Een dun lijntje, een zijden draadje waaraan naar mijn gevoel nu haar leven hangt. Dan besef ik dat ik het weer niet gezegd heb. Mijn moeder was altijd een sterke vrouw. En zeggen dat ze van je houdt doet ze niet. We weten het wel, dat wel. En ik heb het vandaag ook weer niet gezegd. Ik heb niet gezegd “mama ik hou van je”. Als ik het besef zou ik het liefste omdraaien, linea recta terug. Maar ik rij door. Bang dat ik met terug gaan, toegeef aan mijn angst of het morgen nog wel kan. Ze weet het vast wel. Ze voelt het toch wel. Maar toch….. Als ik weer bij haar ben is dat het eerste wat ik zeg. Want hoewel we elkaar zo vaak niet begrijpen, ik hou van haar. Zo verschrikkelijk veel.  

 

vrijdag 15 februari 2013

Hekserij

“Als je nu niet stopt met vervelen, laat ik vanavond het plafond naar beneden komen” zei ik ooit. We hadden een paar dagen daarvoor de sleutel van onze woning gekregen en zoals dat bijna hoort bij een nieuwe woning zat alles tegen. Die avond witte hij het plafonnetje van de overloop. Nadat het klaar was en hij de slaapkamer inliep, viel spontaan het hele zo juist gewitte plafond naar beneden. Sindsdien heb ik de bijnaam “heks”.

Als we spelletjes spelen met een dobbelsteen, gooi ik bijna steevast dat wat ik graag zou willen gooien. En blijken andere zelfs ook nog eens te gooien wat op dat moment wenselijk is voor mij. “Geluk in het spel” noemde ik het altijd. En dat kan wel kloppen want zo gelukkig in de liefde was ik de laatste jaren niet. De kinderen denken daar alleen heel anders over en kiezen liever een spel zonder de “dubieuze dobbelsteen factor”.
Ook over de gezellige bezem bij de voordeur werden grappen gemaakt. En als ik na deze verhalen de wierook aan doe, bekijkt men mij ineens met andere ogen. Tijdens ons bezoek aan het Dungeon in Amsterdam moest ik uiteraard naar voren komen. Ik bleek schuldig te zijn aan hekserij. Langzaam raak ik er aan gewend, de grappen en de grollen. Speel ik steevast elk jaar een van de heksen bij het nachtspel van de vereniging en laat ik de gebruikelijke opmerkingen als “goh moet jij je niet verkleden” en “heb je je zondags jurk aangedaan” maar gelaten over mij heen komen. Ik raak er zo aan gewend dat toen ik laatst ergens mijn gewicht in moest vullen, wat ik gewoontegetrouw altijd probeer te omzeilen, ik maar gewoon 0 kg invulde.
Gelukkig woon ik in Nederland. Hier kan dat. In Papoea-Nieuw-Guinea werd eerder deze week een 20 jarige vrouw beschuldigd van hekserij en levend verbrand. Gewoon op klaarlichte dag en zelfs voor de ogen van honderden toeschouwers. Ik knipper met mijn ogen en laat de zin even in werken. Dat was toch in de jaren….  Een vrouw van 20 jaar met een kind. Beschuldigd van hekserij door familieleden van een overleden jongetje van 6 jaar. Veroordeeld door de premier. De rillingen lopen over mijn rug als ik lees dat de vrouw gemarteld is met een ijzeren staaf, vastgebonden, overgoten met benzine en vervolgens in brand gestoken op een stapel autobanden en afval. De politie heeft niemand aangehouden en wie het gedaan hebben is onbekend. Tenminste dat meldt het nieuws. Voor de ogen van honderden toeschouwers maar ze weten niet wie het gedaan heeft.
Natuurlijk weet ik niet wat er aan vooraf gegaan was. In vroeger jaren werd op verschillende manieren getest of iemand een heks was voor men tot vervolging overging. Misschien hebben ze haar ook wel getest op de middeleeuwse manieren. Een heks zou bijvoorbeeld buitengewoon licht zijn en daardoor op water kunnen blijven drijven. Een vrouw die verdacht werd van hekserij werd in het water geworpen. Bleef zij drijven dan was bewezen dat zij een heks was en belandde op de brandstapel. Maar bleef ze niet drijven, dan was daarmee haar onschuld bewezen. Helaas was meestal de vrouw dan al verdronken. Heel even denk ik aan alle keren dat ik in het zwembad lag, gewoon heerlijk drijvend op mijn rug.
Bij een andere test werden pinnen in de verdachte gestoken. De verdachte moest dan de plekken aanwijzen. Mensen met veel eelt voelden de pin niet goed en hadden pech. Een andere test was de weegschaal of de zogenaamde heksenwaag zoals in Oudewater.  Een heks zou minder wegen dan haar lengte boven een meter in kilo’s. En altijd moest de verdachte zich onder toezicht uitkleden om zo te bewijzen dat er zij geen gewichten in haar kleding verborgen had. Ik haal opgelucht adem. Eindelijk ben ik blij met mijn gewicht. Zelfs met de kilo’s te veel. Want al vul ik dan grappend 0 kg in, de weegschaal thuis geeft duidelijk meer aan.

woensdag 13 februari 2013

Vierentwintig rode rozen en één witte

Langzaam schuifelt ze bij het horen van de bel naar dedeur toe. Als ze open doet ziet ze alleen maar rode rozen. Grote mooie roderozen die in een prachtig groot boeket gebonden zijn. Dan komt er eenbloemenmevrouw achter de bos uit. “Mooi he” zegt de bloemenmevrouw “En allemaalvoor u. Voor Valentijn. U heeft wel een heel romantische aanbidder”.

Dan kijkt ze bezorgt naar de oudere vrouw voor haar. “Gaathet wel?” vraagt ze. “U schrikt er volgens mij van he”. De vrouw knikt,sprakeloos staart ze naar de bloemen. “Er zit een kaartje bij” zegt de bloemenmevrouwmaar de vrouw kan nog steeds geen woord uitbrengen. Ze schuift opzij bij dedeur vandaan houvast zoekend aan de kast die in de hal staat. “Zal ik debloemen even voor u binnen zetten?” vraagt de bloemenmevrouw. De oude vrouwknikt haar dankbaar toe. “Sorry hoor” brengt ze dan eindelijk uit “ik ben er inderdaadgewoon echt sprakeloos van. Wie geeft er nou toch zo’n mooie bos rozen aan mij?”
“Al 24 jaar bewonder en aanbidt ik jou….” Staat er op hetkaartje. Op de voorkant staat een rood hart van rozen. Ze staart van het kaartjenaar de bloemen en weer terug. Ze zijn prachtig en ook nog eens haarlievelingsbloemen. Maar zo’n prachtig boeket heeft ze nog nooit gekregen. Zestaan zo mooi in de mooie kristallen vaas die er volgens de bloemenmevrouw ookbij hoort. Langzaam heeft ze ze geteld, hopend dat het iets van het mysteriezou oplossen. 24 prachtig lange rode rozen, net in bloei en heerlijk geurend. Zeheeft ooit gelezen dat rode rozen in bloei staan voor volwassen liefde, voor “ikverlang naar je” en naar “een huwelijksaanzoek”.

Ze denkt na over wie haar deze rozen zou kunnen sturenmaar ze heeft geen idee. De enige van wie ze wel bloemen zou willen krijgen isvan de vijf jaar oudere vriend, haar steun en toeverlaat. Met wie ze op maandageen kopje thee drinkt en een blokje gaat wandelen. Met wie ze op dinsdag overde markt schuifelt waarbij hij altijd als een keurige heer haar tas draagt. Degenemet wie ze op donderdag dan een bezoekje brengt. Soms aan haar kinderen somsaan de zijne. Degene die op vrijdag altijd bij haar komt eten en met wie ze opzaterdag avond een wijntje drinkt en tv kijkt. De man met wie ze op zondag inde kerk zit waarna ze samen in de kapel een kaarsje aan steken. Een kaarsjevoor degene die hun lief waren maar die hen ontnomen zijn.
Hij is de enige man in haar leven voor wie ze zo’n diepevriendschap voelt die deze rozen uitstralen. Nou eigenlijk een diepe liefde.Maar meer dan een zoen op haar wang bij haar verjaardag is er nooit geweest.Heel soms raakt hij even haar hand aan als ze in de kerk zitten of legt hijzijn hand op haar schouder als er een traan over haar wangen rolt na hetaansteken van haar kaarsje. Hij is haar beste vriend, haar steun en toeverlaat.Ze zou geen dag meer zonder hem willen zijn. Maar zou hij haar rozen sturen?
Dan klinkt opnieuw de bel en schuifelt ze naar de deur.Als ze de deur open doet staat hij daar. Hij heeft zijn mooiste pak aan gedaanen zijn grijze golvende haar zitten zo keurig als het maar zijn kan. Zijn ogenlachen en stralen maar kijken enigszins bezorgd tegelijkertijd. In zijn handheeft hij een enkele roos. Een prachtige bloeiende roos, net zo lang als derode rozen binnen in de vaas. Maar deze roos is wit. Wit staat voor vertrouwenweet ze. Dan denkt ze aan de rode rozen binnen. Witte en rode rozen samen; dewens om altijd samen te zijn, voor eenheid en verbondenheid. Ze voelt haarwangen kleuren en haar ogen krijgen die prachtige zachte glans waar hij zo vanhoudt.
Dan kijkt hij haar aan en zegt met diepe emotie in zijn donkerkrakende stem:  “Lieve schat, 24 rode rozen, want al 24 jaar bewonder en aanbidt ik jou….. Met deze 25e witteroos vraag ik je, wordt alsjeblieft mijn vrouw….”

 

 

 

 

Zoals toen

Het is bijna 14 februari, Valentijn, dag van de liefde. Ik ben goed in liefde. Vooral in onmogelijke liefdes. Vorig jaar was ik alleen, en dit jaar?

Na negen lange jaren had ik eindelijk de moed. De moed om weg te gaan. Opgelucht, bevrijd. Maar alleen is maar alleen. Geen arm om je schouders, geen lief die een glas wijn inschenkt en vraagt hoe je dag was. Het samen koken of simpel samen op de bank zitten. Huis, tuin en keukengeluk. Ik heb geen spijt. Dat zeker niet. En het leven is vol lieve vrienden, prachtige kinderen, een hond en een kat. Wat wil een mens nog meer?
Ik was 18 jaar toen er op Valentijnsdag een kaart in de bus lag. ‘Ik mis je danspassen wel en jonger word ik er ook niet op’ stond er op de kaart. Ik zal ze nooit vergeten die woorden. Weken heb ik er over gedaan om te weten van wie ze waren. Stiekem hoopte ik van hem. De jongen uit het Friese gezin. Degene die me kuste met carnaval, hoewel dat niet telt. Kussen met carnaval daar moest ik niks van hebben. Later werden we vrienden. Jaren zijn we vrienden geweest maar heimelijk vond ik hem veel meer dan een lieve vriend.
Ik verloor hem uit het oog, zoals dat gaat. Geen dansen meer op zaterdagavond en ons contact verwaterde. Ik kreeg verkering en hij net zo. Tot het moment dat ik ging trouwen. Ik stuurde hem een kaart. En toen belde hij. Hij stond aan de deur bij mijn ouders, compleet met een bos bloemen. We spraken af en de klik was er meteen weer. Hij had inmiddels een baard, maar hij was nog steeds hij. De twinkel in zijn ogen. De andere dag was hij op mijn huwelijk. Baard eraf… twijfel. Mijn huwelijk strandde al snel. En ook ons contact ging verloren.

De kaart was niet van hem maar van een andere danspartner. Een lieve gekke vriend die ik alleen met dansen zag. Homo en dus had de valentijnskaart ineens een andere waarde. Niet minder mooi, maar anders. Nog altijd denk ik aan hem op 14 februari, ‘en jonger word ik er ook niet op’, zijn verjaardag.
Nu is het bijna Valentijn, dag van de liefde. Ik ben goed in liefde. Vooral in onmogelijke liefdes. En in echte liefde die altijd vriendschap blijkt of wordt. Er zijn mooie mensen in mijn omgeving die ik diep diep lief heb. Toch is er altijd het verlangen. Vooral op een onzinnige dag als 14 februari. Want stiekem hoop ik dan toch op dat ene kaartje. Net zoals toen ik 18 was. 

 

Snurkende zweetvoeten

“Het huis van je dromen kun je niet betalen. Daarom is het ook het huis van je dromen” lees ik om mijn flowkalender op het toilet. “Daar zit wat in” denk ik en kijk naar het huis van mijn dromen in het witte fotolijstje dat hangt aan de muur van dat zelfde toilet. Het is niet eens een foto maar een geprint stukje papier. Gezocht op internet, het huis uit de film. Het oud houten strandhuis van mijn dromen.

“Zou het ook zo zijn met mannen? schiet het door mijn hoofd. En dan niet dat ik de man van mijn dromen niet zou kunnen betalen”, want daar mag hij natuurlijk gewoon lekker zelf voor zorgen. Zo geëmancipeerd ben ik namelijk ook weer niet. Ik ben eigenlijk weinig geëmancipeerd. Ik hou van mannen die de deur open houden, mijn stoel aanschuiven in een restaurant en gewoon de vuilnisbak buiten zet op vrijdag, of welke andere dag de moderne gemeente dan ook bedacht heeft. Dan strijk ik met liefde zijn overhemden en haal ik de stofdoek over de kasten en dweil ik de vloer.
Nee ik bedoel meer dat het huis van mijn dromen zo hoog gegrepen is dat het wel altijd het huis van mijn dromen zal blijven. Het is niet realistisch. Alleen al gezien dat het huis in mijn dromen aan zee staat, niet achter de duinen maar echt aan Zee. Mijn droom is een groot houten familiehuis met een strand als voortuin waar het in de zomer net zo rustig is als in de winter. Want het is tenslotte mijn voortuin. En in iemands voortuin ga je niet met je gezin gezellig liggen zonnen compleet met strandlakens, gevulde koelbox en windscherm. Om nog maar niet te praten over de luidruchtig schreeuwende kinderen waarvan vader probeert leuke foto’s te maken terwijl moeder verwoede pogingen doet eindelijk haar boek eens uit te lezen. Zelfs ik kan beseffen dat zo’n huis niet realistisch is.

En daar zit nu dus mijn verwarring. Is het met mannen dan net zo. Is mijn droom man zo onrealistisch. Zijn mijn wensen zo hoog gegrepen dat geen man hier enigszins aan zal kunnen voldoen. “Wat wil ik dan eigenlijk” vraag ik me af. Ik denk aan hem die een naar beeld had door vrouwen op datingsite. Hij vertelde dat hij alleen vrouwen tegen kwam met zulke lange lijsten met eisen , dat het niet gek is dat ze geen relatie hebben. Lang, slank, goede baan (lees vooral een goed salaris aan het einde van de maand), voldoende hobby’s maar niet te veel natuurlijk, leuke vrienden die dan weer niet zijn tijd opslokken, gemanierd, zorgzaam en lief voor de kinderen. Goed gekleed, haren in een soepel warrig kapsel waarbij het lijkt alsof hij net zijn bed uitkomt maar waar hij in werkelijkheid een half uur en een derde pot gel aan besteedt heeft. Altijd vrolijk, oog voor detail, die uit zichzelf mee helpt in het huishouden, haar gevoel begrijpt en een luisterend oor biedt. Die de volgende dag nog steeds weet wat ze gezegd heeft. En dat alles dan in combinatie met een stoere mannelijkheid.  Het grote houten huis aan zee zeg maar en dan ook nog in Nederland.  
“Heb ik dat ook?” vraag ik me af. “Heb ik ook van die achterlijke wensen.” Ik ben geneigd om nee te zeggen. Maar wat wil ik dan, wat moet een man hebben wil ik hem opmerken? Wat moet er zijn wil ik kriebels en vlinders in mijn buik voelen. “Een klik” denk ik. Maar wat is dat dan die klik. Ogen, ik val op ogen. Niet op de kleur, die weet ik vaak later niet eens. Op een twinkeling die ik niet eens kan beschrijven maar het zit in de ogen.

Als ik de volgende dag vol passie mijn vriendin over hem vertel, weet ik dat of mijn wensenlijstje realistisch is of dat ik zo pas de mannenloterij gewonnen heb. Want hij is lief, attent, lang en slank met een mooie lach en twinkelende ogen. Hij kan heerlijk koken en is tegelijk praktisch ingesteld. Steekt kaarsjes en wierook aan en houdt van spelletjes zelf met mijn puberende kinderen. Dwingend verteld hij me de afwas te laten staan om van ons laatste kwartiertje samen te genieten. Als ik weer thuis kom, heeft hij de afwas gewoon even zelf gedaan. Het lijkt niet realistisch en hij lijkt verbazingwekkend veel op mijn droom man.
Mijn vriendin kijkt me even verbaasd en vooral vragend aan. Dan sms’t hij of ik haar wel wil vertellen dat hij zweetvoeten heeft. Als ik het haar vertel biecht ik haar ook meteen maar op dat hij snurkt. En dan weet ik het zeker. Ik heb een lot uit de loterij. De mannenloterij. Ik heb zo pas een aantrekkelijke prijs in de mannenloterij gewonnen. En gelukkig niet de onrealistische ”alleen in je dromen jackpot”.


dinsdag 12 februari 2013

Slingers en een wereldbol

Zijn bed was versierd met slingers. Ze hingen aan de stellage die er voor zorgen moest dat zijn lichaam zweefden in plaats van op het bed lag. Zo lag hij al een paar weken. Maar die dag was het feest. Het gordijn zorgde ervoor dat de slingers niet te zien waren vanaf de gang. Maar zodra ik de grote kamer deur open deed, wist ik dat er iets speciaals was.

Acht jaar werd ik die dag. Het was feest maar toch ook weer niet. Feest als je vader in het ziekenhuis ligt is dubbel als je klein bent. Want je bent verdrietig maar toch ook weer blij en dat is verwarrend. Te verwarrend. Hij straalde maar hij moest ook huilen. En dus moest ik ook huilen. Dat mocht nooit van mijn moeder. Waarschijnlijk omdat ze het zelf te moeilijk vond. Bij ons thuis was het omgedraaid. Tenminste wat ik me kan herinneren. Mijn moeder was de harde vrouw, niet zeuren maar doorgaan. Bij mijn vader zaten de tranen direct hoog. Blijkbaar lijk ik meer op hem dan ik zou willen.
Glimmend  met een lach op zijn gezicht lag hij daar in bed. Vol spanning wat ik er van zou vinden.  Ook de andere mannen die met hem de kamer deelden waren in rep en roer geweest. De hele afdeling wist dat ik die dag jarig was. En dat alles zonder dat mijn moeder iets had meegekregen. In de hoek naast zijn bed stond een groot cadeau op een stoel. Een vierkant groot cadeau, mooi ingepakt in papier van de speelgoedwinkel. Dat had een verpleegster voor hem geregeld, gekocht in haar pauze. Op het cadeau stond een kroon. Die hadden de mannen geknutseld. De vrouw van de man die gisteren nog in het bed links in de hoek lag, had gezorgd voor taart. De man mocht die dag naar huis maar was in de avond samen met zijn vrouw (en de taart) weer terug gekomen. Ik weet niet voor wie de dag belangrijker was, voor mij of voor mijn vader.
In de grote doos met het cadeaupapier zat een wereldbol. Ik herinner me de bol nog goed. Hij was vooral blauw, helder licht blauw. Dat was de zee. Binnenin zat een lichtje waardoor de hele bol oplichtte en je ook in de avond naar de landen kon kijken. Dan kreeg de bol een gele gloed, de gloed van de gloeilamp die er in zat. Jaren heeft de wereldbol op mijn bureau gestaan. Hoe en waarom die verdwenen is, weet ik niet meer. Nu is er geen wereldbol in huis maar nog steeds kijk ik in winkels naar wereldbollen. Vooral de bruinige ‘oude’ wereldbollen vind ik prachtig. De symboliek van de hele wereld kunnen omarmen, de landen  en de zee. En de hang naar nostalgie. Ze hebben een magische aantrekkingskracht op mij. Toch heb ik er nooit meer een gekocht. Zelf kopen kan bij sommige dingen niet. Dan vergaat de pracht ervan.  
Precies zo is het met slingers. Nog steeds voel ik me alleen jarig als er slingers hangen. Maar zelf ophangen voor je verjaardag kan niet. Dan klopt het niet meer. Slingers is jarig zijn. In de ochtend naar beneden komen en dat de kamer versierd is. De rest is niet belangrijk. De slingers wel. De slingers betekenen feest. De kleuren maken dat er vrolijkheid is. Ze maken de kamer fleurig en tegelijk rommelig. Druk ook. Alsof de visite al in huis is. Dat alles hoort bij feest. Als ik na een paar dagen de slingers opruim, komt direct ook de rust weer terug. Lijkt de hele kamer direct opgeruimd en gaan we terug naar normaal. Is het feest geweest maar blijft de herinnering hangen. Net zoals de slingers aan zijn bed. Voor altijd verbonden aan de dag dat ik 8 jaar werd.



Valentijn





Een kaart, een bloem

Onbereikbare liefde

Gebaar van onmacht

Of gewoon commercie

 

Ik smelt bij het idee

iemand die stiekem aan mij denkt

Onmogelijke liefde

en tomeloos verlangen

 

Rode roos

een simpel gebaar

Lang gekoesterde wens

of groot gevaar

 

Ben ik te romantisch

verlangen naar wat niet is

Heimelijk hopend

dat er een kaartje is



 

maandag 11 februari 2013

Een doos om te bewaren

“Mijn hele leven op een A4tje”  zegt hij. Er klinkt een lach en een traan in zijn woorden. Stiekem observeer ik hem vanonder mijn wimpers maar ik kan niet opmaken wat er door zijn hoofd gaat. “Eén A4tje” herhaal ik, en vraag me even af of mijn leven past op één A4tje.  “Ik heb wel stiekem de marges een beetje aangepast hoor” zegt hij dan. “Is dat goed of fout?” vraag ik. Even staart hij voor zich uit. “Ik heb werkelijk geen idee” zegt hij dan.

Voor zijn gesprek met de psycholoog moest hij zijn verleden op papier zetten. Niet in een verhaal maar gewoon de feiten op een rijtje. Hij had hulp gezocht. Het leven viel even niet mee. Ik begrijp het wel en herken het ook wel. Ook hij heeft kinderen en een eigen bedrijf. Je ziekmelden als het niet gaat, zit er niet in. Geen werk is geen geld. Geen geld is geen brood op de plank en kinderen kosten nou eenmaal geld. Zo is het en niet anders. Ondertussen lijkt hij de draad weer opgepakt te hebben. Maar ik ken hem beter. En hij zichzelf ook. Dus besloot hij er nu maar eens wat aan te doen en eens dieper te gaan graven. In elk geval het gevoel te hebben dat je eens een grote schoonmaak kunt houden en de boel een beetje inzichtelijk voor je zelf kunt maken. Soort van voorjaarsopruiming. Het defragmenteren van je harde schijf. Het opruimen van de kasten. En alles wat je niet meer past of niet meer gebruikt nu eens echt weg doen in plaats van in een doos op zolder zetten.
Mijn rugzak zit niet zo vol. Maar de dozen op de zolder wel. Het is net zo iets als met de dozen die na mijn verhuizing nog niet uitgepakt zijn. Ze staan uit het zicht achter een deur maar toch blijven ze wel in mijn hoofd. Ik heb ze weggezet en probeer zo mezelf voor de gek te houden. Maar het stemmetje in mijn hoofd lacht hard met een schril geluid “hou lekker je zelf voor de gek, ze staan er en dat weet jij ook.” En dus zijn ze niet echt weg uit mijn gedachte. Het zelfde is het met de nog niet helemaal verwerkte herinneren.
Ik heb bewondering voor hem. Hij gaat ze nu opruimen. Echt opruimen. Echt verwerken en ze een plekje geven waar ze goed staan en niet meer achter de deur. De deur die toch steeds weer open en dicht gaat waardoor je er steeds weer mee geconfronteerd word. Ik kijk naar hem terwijl ik onze koppen nog een keer vol met koffie schenk. Je hele leven op een A4tje. Ik begrijp zijn toon, zijn lach en zijn traan. De zelfspot die hem al die jaren overal doorheen geholpen heeft. De tranen die nog niet allemaal vergoten zijn. Het verdriet dat er nog achter schuilt en tegelijk het besef dat het hem heeft gemaakt tot wie hij nu is. Een mooi mens vol ervaring en met twee benen op de grond. Ik hoop zo dat de gesprekken hem brengen wat hij er van hoopt.
Dan besluit ik, morgen maak ik een A4tje en ga ik kijken en voelen waar nog onverwerkte pijn ligt. Ik ga de rugzak omkiepen, de dozen vol erbij gooien. Alles wat ik echt niet meer wil gooi ik weg, net zoals de rugzak want ik hou niet van die jeuk term. In plaats daarvan koop ik een mooie tas.  Dan selecteer ik wat er in de tas mag, selecteer ik wat ik elke dag bij me wil dragen. De rest van de herinneringen vouw ik netjes op in de doos om die op een vaste plaats op zolder te zetten. Daar waar de doos rustig kan blijven staan. Gewoon als doos om te bewaren.

zaterdag 9 februari 2013

Nieuwe radio

Hoe laat het is, weet ik niet. En eigenlijk wil ik het ook niet weten. Ik geniet en ik wil vooral niet dat het stopt. De kaarsjes geven de kamer een zacht licht en het vuur knettert in de haard. Op tafel staan twee glazen met witte wijn. Dan stopt de muziek en de stem van Jan van Veen kondigt Candlelight aan op de achtergrond. Het enige voordeel is dat ik nu weet hoe laat het is.


We schieten spontaan in de lach. “Bestaat dat nog steeds?” vraagt hij. Ik knik beschaamd omdat ik het weet. En ik weet het omdat het het enige radio station is die mijn leuke retroachtige radio kan laten horen. De radio en klein en leuk maar muziek harder of zachter zetten is een regelrechte ramp. Een andere zender opzetten is zelfs zo erg dat ik het niet eens meer probeer.
Toen ik nog heel veel jonger was, luisterde ik naar Jan van Veen. Niet zo vaak omdat de programma pas laat uitgezonden werd en ik gewoon naar school moest. Toen vond ik ze prachtig, de ingezonden gedichten. Zijn stem liet me al snel in slaap vallen. Maar dat is zeker een jaar of twintig geleden. Als ik op internet kijk, zie ik dat het programma al ouder is dan ik zelf. En eigenlijk is er aan het programma niets veranderd. Nu ben erg gecharmeerd van oude dingen en van tradities maar deze mag eigenlijk wel aan mijn deur voorbij gaan. Ondertussen wordt het zoveelste gedicht voorgelezen maar de woorden komen niet meer binnen. Alle gedichten lijken op elkaar. En als ze niet op elkaar lijken, laat Jan ze wel op elkaar lijken. “Ik hou van jou, blijf me trouw, ik sta in de kou, wordt mijn vrouw, dan blijf ik voor altijd bij jou.” Vooral het ‘ou’ komt bij me binnen en doet vooral ‘au’ aan mijn oren.

Een paar dagen later parkeer ik de auto en zoek naar nummer 12 in de straat. Als ik aanbel hoor ik al snel de zoemer die de deur laat open gaan. Zoekend loop ik naar boven. Dan hoor ik de muziek en volg mijn gehoor. Kleine zingende engeltjes die mijn oren binnen dansen. Bijzondere engeltjes, gouden stemmetjes maar met weinig om het lijf dansen ze met wiegende heupen een salsa geluid mijn oren binnen. Het is heerlijke muziek en ik moet me bedwingen om niet heupwiegend de trap op te dansen.
Later op de avond zitten we weer op de bank. Een andere bank in een ander huis weliswaar maar verder …….  Hoe laat het is, weet ik weer niet. En eigenlijk wil ik het niet weten. Ik geniet en ik wil vooral niet dat het stopt. De kaarsjes geven de kamer een zacht licht en de geur van wierook verspreid zich. Op tafel staan twee glazen met witte wijn. Alleen de stem van Jan van Veen mist. In plaats daarvan vult de kamer zich met de heerlijkste muziek. Stil luister ik en geniet. Dan neem ik me zelf voor… volgende week koop ik een andere radio.





vrijdag 8 februari 2013

Vrijstaand familiehuis, gedeeltelijk gemeubileerd

Het klinkt zo sneu, een beetje zielig zelfs en treurig ook. Je krijgt er gewoon geen warm gevoel bij. En dus omzeil ik de term gewoon. ‘Alleenstaande moeder’ waarbij je dan nog vaak ‘met kinderen’ erachteraan hoort of leest. Alsof je een moeder zonder kinderen kunt zijn.

Bij huizen is dat anders. Echt heel anders. In een huizenterm zou ik dus een vrijstaand huis zijn. Een vrijstaand huis met een enorme lap tuin, want zowel de kinderen als je zogenaamde rugzakje (nog zo’n jeukterm) houden de afstand er wel in. Toch klinkt het veel beter dan een ‘twee-onder-een-kap’ zoals je een koppel zou kunnen definiëren. Zo’n huis dat eigenlijk één huis is met een muur er tussen. En met buren waar je het niet altijd mee kan vinden maar waarmee je dus wel onder één dak woont. Je moet er dus mee praten, al is het maar over de schutting in je tuin die je privacy enigszins zou moeten waarborgen maar wat de eerste vorm van irritatie is. Zo’n twee-onder-een-kap met een net te kleine oprit en het liefst met een paadje onder de ramen aan de voorzijde, zodat de krantenjongen ‘binnendoor’ kan lopen.
Vrijstaand klinkt ook een stuk beter. Open en vrij. Niet zo alleenstaand, niet horende bij de groep. Overigens zou ‘het vrijstaande huis’ met kinderen dan weer ‘gemeubileerd’ zijn, dus nog duurder in de ‘verhuur’. Klein detail is dat de meeste alleenstaande moeders met kinderen dan weer niet in zo’n alleenstaand huis wonen. Maar misschien is dat omdat twee keer alleenstaand dan weer iets te veel van het goede zou zijn. Voor vaders is het trouwens anders. ‘Alleenstaande vader’ dat klinkt wel heel dapper en stoer. En tegelijk heeft het ook iets aandoenlijks. Dat doen ze toch maar even. Heel anders is het voor ‘huisvaders’. Hoewel…. Misschien denken mannen daar dan wel weer anders over.

Eens was ik stiefmoeder. Ook zo’n term waarbij nou niet de warmste gevoelens naar boven komen. Schertsend heb ik er dan ook altijd maar ‘boze’ voorgezet dan heb je het heks verhaal met de rode appel tenminste gewoon compleet. Blijkbaar hadden meer mensen er last mee en steeds vaker hoorde ik de term ‘zorgmoeder’ voorbij komen. Persoonlijk kreeg ik daar dan ook weer jeuk van. Het beeld van een soort van zuster drong aan mij op. Eentje die er nog wat ‘zorgen’ geheel gratis bij krijgt. Dat laatste is waar natuurlijk, maar hopelijk toch niet het enige dat je krijgt.
De mooiste term die ik ook voorbij zag komen was ‘liefmoeder’. Enige voorwaarde is dat de kids nog wel klein moeten zijn, want bij pubers ga je dat er natuurlijk echt nooit in krijgen. Alleen al bij het woord ‘lief’ schieten ze in de lach laat staan in combinatie met ‘moeder’ die nog niet eens je echte moeder is. Dat is gewoon te veel van het goede vragen. Dan weet je zeker dat je die avond spinnen in je bed vindt en de volgende ochtend met kauwgom in je haar op staat.
Een vriendin van mij noemt het ‘bonus’moeder en ‘bonus’kinderen. Dat vind ik creatief en mooi tegelijk. Kleine kanttekening is dat je niet al te vaak je boodschappen bij de Albert Heijn moet halen. Anders krijg je er weer een ‘in de opruiming’ of ‘deze week extra voordelig want geen mens wil het nog hebben’ gevoel er bij.
Alleen al om de term te ontwijken zou je weer een relatie willen hebben. Maar ja dan degradeer je weer van vrijstaand naar twee-onder-een-kap  en een ander mens wordt je er toch niet van. Misschien tijdelijk wat meer het zonnetje in huis omdat de vlinders door je lijf heen sjezen, je roze bril de wereld wat milder maakt en je hoofd in de wolken verkeerd. (je weet wel, daar… achter de wolken schijnt de zon situatie). Maar verder veranderd het niks aan de situatie of aan wie je bent. Het is het principe van de ‘interieurverzorgster’ die toch gewoon de ‘schoonmaakster’ of de ‘poets’ blijft.
Dus tot die tijd ben ik gewoon een alleenstaande moeder. Gescheiden ook nog om er nog maar eens een schepje boven op te doen. Dat staat leuker op de formulieren die je overal moet invullen. Het stempeltje ligt al klaar. Gaat u maar even zitten mevrouw, dan stempelen we even en dan plaatsen wij u zo in een hokje. Want zo doen we dat. Een beetje baldadig neem ik mezelf voor om de eerstvolgende keer als ik een formulier moet invullen zowel ‘gescheiden’ als alleenstaande ouder’ door te strepen. Er naast zet ik dan: ‘Vrijstaand familiehuis, gedeeltelijk gemeubileerd maar met nog een kamer vrij’.



zondag 3 februari 2013

je 'hept' je best gedaan....

Ze staat op het schoolplein en wiebelt van het ene been op het andere. Haar ogen gaan zoekend rond terwijl ze doet alsof ze echt praat met een meisje dat iets ouder is dan zij. Dan ziet ze mij en rent ze naar mij toe. ‘Ik was je kwijt’ zeg ik. ‘Ik stond op je te wachten’ is haar simpele antwoord en haar grote ogen kijken me aan. Ik kan het haar niet kwalijk nemen. Ik had gezegd dat ik terug kwam en zij dacht op het schoolplein. En inmiddels vertrouwd ze mij. Onvoorwaardelijk.
 

Ik dirigeer haar naar binnen en besef dat dit de laatste keer is. Snel zet ik die gedachte opzij. Slecht ben ik er in, in afscheid nemen. Ik hou niet van afscheid nemen. Ik laat liever de deur op een kier. Zij vreest het, afscheid nemen. Te vaak is ze verlaten. Verlaten door de mensen waarvan ze het meeste hield. Zonder pardon uit haar leven weggerukt. En nu ga ik haar ook verlaten. Dat voelt oneerlijk. Diep in mijn hart wil ik zo graag bij haar blijven. Ik zou haar willen beschermen tegen alles. Ik zou zo graag zo veel meer voor haar willen doen. Haar weer vertrouwen geven. En ik zou haar zo graag weer kind laten zijn.
Ik sluit mijn ogen en een ander klein meisje kijkt me aan. Ze is ook een jaar of acht, negen misschien, maar zij heeft haar vader en moeder niet verloren. Ze probeert te doen wat haar gevraagd wordt en helpt met taken die niet horen bij haar leeftijd. Haar vader heeft gezegd dat hij niet meer wil leven. Niet zo. Hij kan het maar niet accepteren dat hij nooit meer gewoon gezond zal zijn. Zij begrijpt het niet en kijkt stilletjes toe. Alles draait nu om haar vader, zeggen ze tegen haar. Dat zou ze niet erg moeten vinden. Ze houdt toch van hem. ‘Zo hoort het’ denkt ze en probeert vooral niet tot last te zijn want haar moeder heeft het al zo druk. Maar ze wil zo graag gewoon kind zijn. Pas heel veel later als ze zelf kinderen heeft, beseft ze wat ze gemist heeft.
Vandaag was het de laatste dag. De laatste dag bij een groep kinderen die ik in mijn hart gesloten heb. Ik heb chips gekocht en er vooral niet te veel woorden aan verspild. Vandaag is de meest aanhankelijke van het stel verkleed als koning. ‘Ik heb nog nooit met een koning geknuffeld’ zeg ik en knuffel hem nog wat langer en hij straalt. Het kleine ‘kruitvat’ wat bij het minste of geringste ontploft, kruipt mij me op schoot. Hij wil foto’s maken met mijn mobiel. ‘Ik ik ga jou ook missen’ zegt hij in de camera die hij zelf bedient terwijl hij tegen me aan kruipt. Dan krijg ik tekeningen en van de andere groep een hart vol mooie teksten. ‘Ik ga je misen ik vind je heel lief kom je langs? dat zal leuk zijn je hept je best gedaan.’ Heeft zij op de ‘kaart met een rood hartje’ geschreven die haar vriendinnetje gemaakt heeft. Om haar tekst heen staan huilende gezichtjes en huilende hartjes. Ik slik en knuffel ze allemaal. Als ze even later allemaal aan tafel zitten om te eten , is de een verdrietig is omdat ze niet naast me kan zitten en barst in snikken uit omdat ze beseft dat ik er volgende niet zal zijn. Ik zet haar op schoot en aai over haar hoofd terwijl ze haar huilende gezichtje in mijn hals verstopt.
‘Ik hou ook van jou’, zegt het meisje van acht stilletjes in mijn hoofd. ‘Wil je ook voor mij zorgen? Ik ben zo moe van het zorgen voor iedereen’ Ik schrik, ik was haar even vergeten. ‘Kan ik dat, kan ik voor haar zorgen?’  vraagt mijn innerlijke moeder zich af. Ik weet het niet. Ik probeer haar meestal te negeren. Kan ik naar haar luisteren, wil ik voelen wat zij voelt. ‘Je weet niet wat je niet weet’ zegt een van mijn relaties altijd. Geldt dat ook voor ‘je mist niet wat je niet kent’. En wat als je het dan later leert kennen. Kun je het dan alsnog gaan missen. Hoe ga je om met het besef dat je je te vroeg volwassen moest gedragen en had je dat zelf kunnen voorkomen? ‘Je hept je best gedaan’ schreef zij. Maar is je best doen alleen wel goed genoeg? Vind ik ooit dat het genoeg is? De vragen gonzen door mijn hoofd.
Dan is het zover. Ik sta samen met haar bij het lokaal. Na een lange knuffel en tig keer de belofte dat ik echt nog langs zal komen, laat ze me los en loopt de klas in. Dan ineens rent ze terug en vliegt weer in mijn armen. Tranen blinken in haar ogen en ze knijpt haar kleine armpjes vast om mij heen alsof ze me nooit meer los zal laten. Nog dichter trek ik haar tegen me aan en hou beschermend mijn armen om haar heen geslagen. Tranen lopen over mijn wangen. ‘Ik ga niet weg’ zou ik willen roepen maar dat is niet eerlijk want ik ga wel weg. Ik kan haar niet beschermen. Ik kan haar niet met me mee nemen. Ik moet haar loslaten. ‘Hou me vast, blijf bij me’ smeekt haar lijfje terwijl ze zich vastklampt. ‘Ik hou je vast en je bent bij me. Voor altijd’ denk ik. ‘Je zit voor altijd in mijn hart, nooit zal ik je nog los kunnen laten’.